Village People

Rabanal del camino

Wanneer we onze weg willen vervolgen na de emotionele episode aan het ijzeren kruis, merkt Matis ineens dat hij zijn stokken kwijt is. De mijne hangen aan mijn rugzak omdat ik ze de laatste dagen niet meer zo vaak gebruik. In het begin kon in niet zonder stokken een helling op of af. Ze zorgen immers voor meer evenwicht, ritme en balans. Je voelt door je stokken ook voor je een stap zet hoe je hem moet zetten en hoe de ondergrond aanvoelt. Nu voelen we dat intussen allemaal zonder stokken. Alleen, Matis wil de zijne toch niet kwijt voor het geval dat hij ze nog eens nodig heeft. We stappen terug naar de plek waar we net zaten maar daar ligt niets. Onderweg kom ik een huilende vrouw tegen die me een knuffel geeft.

‘Wie was dat?’ Vraagt Matis. ‘Ken je haar?’

Ik trek mijn schouders op.

Helemaal bovenop de berg stenen vindt Matis gelukkig zijn stokken terug. Ze liggen er nog omdat mensen denken dat hij zijn stokken daar symbolisch achterliet. Haha!

Tempelier Tomàs

Opgelucht stappen we verder. Ik kijk nog een beetje bedrukt en daarom beurt Matis me op door me honderduit te vertellen over Tempelier Tomàs. We weten allebei dat we hem wellicht vandaag zullen tegenkomen. Hij zou in een verlaten bos of dorp wonen en leeft er redelijk spartaans. Zonder warm water of enig comfort. Dat is tenminste wat de chef met de brandende keuken ons vertelde in Estella, ongeveer twee weken geleden. Hij zei dat we beslist een bezoekje moesten brengen aan de Tempelier. Matis vertelt me dat hij al wat opzoekwerk heeft verricht en dat Tempelier Thomàs een soort van levende legende is. Sommigen vermoeden dat hij intussen al 134 jaar zou moeten zijn. Verder weet hij dat hij als een heremiet in een soort grot woont en dat je echt héél véél geluk moet hebben om hem te vinden, laat staan te zien, want hij zit goed verstopt in het bos en komt alleen sporadisch uit zijn hol. Zijn woonplek ziet er heel magisch uit en in zijn bijzijn kan je genezen van zowat alles wat je maar mankeren kan. Hij heeft bijzondere krachten. Zeer opmerkelijk is ook dat hij werkelijk leeft van wat gewillige burgers en gulle pelgrims hem brengen. Als niemand hem een lunch of diner brengt, eet hij niets. Het liefst lust hij Mac Donalds. Een absoluut niet evidente keuze want er zijn hier geen fastfoodketens in de buurt. Mijn nieuwsgierigheid is nu echt wel gewekt.

‘Heb jij dat allemaal opgezocht?’ Vraag ik sterk onder de indruk.

‘Gisteren.’ Knikt Matis

Nu is het mijn beurt om te vertellen: ‘Wat ik weet over de Tempeliers is dat het ridders waren die hun leven offerden voor de veiligheid van pelgrims. Dag en nacht bewaakten ze de gevaarlijke en door struikrovers bedreigde delen van de route naar Santiago. Uit dankbaarheid, en ook omdat ze voor de volle honderd procent te vertrouwen waren, lieten koningen vaak al hun bezittingen achter in de veilige handen van de deze ridderorde, en zo gebeurde het dat het een zeer rijke en gerespecteerde orde werd. Vaak sneuvelden die koningen en hun rijken tijdens bloedige oorlogen en bleven goud en juwelen voorgoed achter bij de Tempeliers.’

Kruisplassen

Matis weet nog dat Tempelier Tomàs elke dag op zijn blote voeten naar het Cruz del Ferro wandelt om er te plassen tegen het kruis. Zo zorgt hij ervoor dat de problemen die pelgrims daar achterlaten opgelost geraken. Ik laat zijn woorden binnenkomen en kijk dan met argusogen opzij. Matis probeert zich heel serieus te houden maar kan zich niet langer bedwingen.
‘Neen!’ Roep ik terwijl ik hem een duw geef. ‘Dat verzin je hier ter plekke!’
‘Woehahaha.’ Hij barst in lachen uit.
‘Dit geloof ik écht niet!’ Matis kijkt me spottend aan.
‘Mama, ik heb al-les verzonnen, ik heb helemaal niets over Tomàs de Tempelier gelezen.’
Beteuterd kijk ik hem aan. ‘Meen je dat nu, is het allemaal niet waar?’
‘Ik kan u echt alles wijsmaken, mama toch.’ Matis blijft nagenieten van zijn mop. ‘Honderdvierendertig jaar en jij gelooft dat nog ook. Mama! Haha, mama!’

Wat had ik die oude knar graag gezocht en ‘per toeval’ gevonden in het bos.

Een houten eetstalletje dat plots vanuit het niets op de weg staat, onderbreekt ons gesprek abrupt. Er liggen bananen, stukjes watermeloen, dranken en energierepen uitgestald met een spaarpotje erbij waarin je een vrije bijdrage kunt doneren. Matis neemt een stuk watermeloen terwijl ik een muntstuk in de spaarpot laat vallen.
‘Zou dit kraampje van Tempelier Tomàs, de pisseman zijn?’ Ik rol met mijn ogen omdat Matis me voor de rest van de dag gaat plagen. Dat weet ik nu al. Stiekem ben ik hem wel dankbaar. Hij helpt me hier steeds door de moeilijke momenten heen met zijn eindeloos getater en zijn vrolijke mopjes. Wat zou ik toch zonder hem doen?
Steeds vaker lopen we ook stukjes hand in hand. Terwijl we andere stukken dan weer liever alleen lopen. Matis meestal voorop en ik een paar honderd meter achter hem. De dagen hebben een beetje een soort vast ritme gekregen. Dagdeel één start met een ontbijt of met een knorrige Matis. Na het ontbijt krijg ik minstens twee uur een monoloog van mijn zoon over zijn leven en wat hem zoal bezighoudt. Tijdens de lunch moet hij zich vervolgens vooral focussen op eten. Na de middag vraagt hij me herhaaldelijk om ook eens iets te vertellen. Soms doe ik dat en dan lopen we vaak hand in hand. De weg maakt me ook veel stiller dan gewoonlijk, dus als ik te lang niets zeg, dan loopt Matis wat sneller en wandelen we elk op ons eigen tempo. Alleen wandelen en niet hoeven praten vind ik ook heel leuk. Je merkt dat veel pelgrims de stilte opzoeken. Het is een soort van meditatie. Ze doen hun oortjes in om niet aangesproken te worden en daar houdt iedereen ook gewoon rekening mee.

Manjarin

Eerst zien we een zelfgemaakt houten huisje. Nieuwsgierig klimmen we naar boven om te kijken wat het is. Het blijkt een voorhistorisch toilet te zijn. Oftewel, een gat in de grond met een rol wc papier ernaast. Er hangt een briefje met daarin de vraag om het toiletpapier niet te gebruiken. De stank in het hok is niet te harden. Kokhalzend maken we ons uit de voeten. Dan horen we heel speciale Gregoriaanse koorgezangen en volgen we nieuwsgierig onze oren. Een groot bord kondigt Manjarin aan, we vermoeden dat dit is waar we al een ganse namiddag naar uitkijken.

We wandelen immers al een tijdje door een verlaten dorp met allemaal vervallen huizen. Geen levende ziel is er hier te bespeuren. Dit moet dé plek zijn. Hier moet hij zich verstoppen. De mystieke muziek lokt ons als in een hypnose naar binnen. Hier gaan we vast de allerlaatste levende Tempelier op aarde vinden. We lopen het huis in dat met honderden vlaggen en wimpels bekleed is en zien meteen een man staan die nog lang geen honderdvierendertig jaar is. Hij gaat gekleed is in een wit gewaad met een rood tempelierskruis op, verder jezussandalen en een bruine fleece. Dit moet hem zijn! Hij lijkt niet op een ridder en al zeker niet op een beschermer van de pelgrims met zijn dikke ronde buik, maar het sfeertje dat hier hangt is wel erg speciaal. Een groepje Spaanse pelgrims is druk in gesprek met Tomàs. Dus kijken wij wat rond. Blijkbaar is Manjarin ook een Albergue. Er lopen twee hospitaleros of helpers van Tomàs rond. Dat zie je omdat ze ook een bruine fleece aanhebben en gelijkaardige sandalen. Er staan thermossen gevuld met heet water en koffie. Eén helper is nog een jonge kerel met zwarte tanden. Hij zit te roken op een kruk achter een kraampje vol souvenirs. Matis doopt hem meteen tot ‘de schoorsteen’. Ik koop zelfgemaakte armbandjes van hem en hij nodigt ons uit om een kopje thee te drinken. Bij Tomàs en de pelgrims staat nu ook een derde ‘medewerker’ van deze mini nederzetting.
‘BONER-ALERT’. Roept Matis véél te luid. ‘Amai mama, ho ho, kijk die man heeft een boner.’
Met het schaamrood nog net niet op de wangen, kijk ik de man recht in het kruis. Holy Sh***, wat is dat? Ofwel heeft die man een fietsbroek à la snelle planga’s aan, maar dan achterstevoren. Ofwel maakt die man kans op de titel Mister Elephant 2018. Hoewel ik hem hardnekkig negeer, blijft Matis het woord ‘boner’ maar in de mond nemen. Ik probeer me heel kalm op mijn beker kamillethee te focussen. En zéker niet naar Matis te kijken. Uiteraard weet hij weer niet van ophouden.
‘Dat is toch een boner, mama, kijk dan!’ Hij vindt het heel grappig.
Ik kijk naar de houten planken vloer onder mijn voeten en probeer in te schatten hoe veel dieper ik hier nog door de grond kan zakken. Hopelijk is het Engels van deze bende nog slechter dan dat van alle andere Spanjaarden, anders gaan we hier dadelijk buitenvliegen vermoed ik.

Rustig sip ik van mijn thee, nu het nog kan.

De Spaanse pelgrims nemen afscheid en lopen naar buiten. We zijn nu nog alleen met Tomàs, de schoorsteen en Elephant aka Boner-Man. Moest ik niet beter weten, ik zou denken dat deze Village People zo dadelijk een show voor ons gaan opvoeren. Het is echt wel een vreemd trio, misschien brengt een praatje de sfeer er wat in. Helaas, de drie mannen negeren ons hardnekkig.

‘Waarom komt Tempelier Tomàs niet met ons praten?’ Matis is erg teleurgesteld. Ik tuur naar een mooi beeld van Maria dat vol kransen en bloemen, kaartjes en schelpen hangt.
‘Ja, hoe zou dat komen?’ Denk ik bijna luidop. Misschien omdat ie-de-reen het woord boner wel begrijpt en jij het hier een paar keer OSTENTATIEF ter sprake hebt gebracht. Misschien?
Ik zeg nog steeds niets. Eerlijk gezegd heb ik vooral schrik om de slappe lach te krijgen.

Tempelier Tomàs neemt een grote tak en begint die pal voor de deur door te zagen.
‘Zagen kan hij wel.’ Zegt Matis. ‘Maar eens een praatje komen maken….’

‘Ik vond jouw versie van Tempelier Tomàs eerlijk gezegd écht wel veel beter dan de echte.’ Glimlach ik. Ik geef hem een knuffel. ‘Kom, let’s get out of here!’
Teleurgesteld laten we Manjarin achter ons. Het was op zijn zachtst gezegd, een ietwat ongelukkig bezoek.

Luxe

‘Laten we vandaag op tijd stoppen en ons enige luxe veroorloven.’ Knipoog ik naar Matis. ‘Ik ben er na het kruis en die eigenaardige Tempeliershut, met dat vreemde trio, echt wel aan toe.’
Matis heeft zijn opzoekwerk op een paar minuten klaar.

‘Mama, we gaan naar een nieuwe Albergue met zwembad. Maar nu ga ik wel doorlopen, want ik moet dringend.’

We moeten nog een kleine acht kilometer stappen vooraleer we er de brui aan geven voor vandaag. We houden het op drieëntwintig kilometer. Een eerder kalme dag! Maar, we hebben genoeg meegemaakt vinden we zelf. In de laatste afdaling naar het dorp, waar we onze intrek zullen nemen in een gloednieuw hotel dat ook gemeenschappelijke kamers aanbiedt aan pelgrimstarieven. Matis is op een drafje richting dorp gelopen om op tijd het toilet te halen. Loop ik te zwoegen en te zweten op de slecht begaanbare paden. Het is een uitdaging om er hier zonder verstuikingen of uitschuivers door te komen. Dus maak ik een notitie in mijn hoofd.

TO DO: als ik eens te veel geld heb, zeker grint kopen om deze paden veiliger en anti-slip te maken!

Normaal

Nu ik alleen wandel heb ik weer tijd om na te denken. Wat bezielt iemand om afscheid te nemen van de bewoonde wereld om in een verlaten dorp te gaan wonen zonder sanitaire voorzieningen of warm water? Wat wilde Tomàs vinden? Zichzelf? Een vrouw? Of een man misschien? Waarom loopt hij rond in dat kleed? Vraag me niet waarom maar onwillekeurig wandel ik vandaag voor alle mensen die niet zichzelf kunnen of mogen zijn. Omdat ze er niet inpassen. In normaal. Maar wat is dat? Moet iemand echt een tempelierskleed aantrekken of een pij of een priestergewaad of een nonnenkleed om het probleem op te lossen? Hoeveel ‘geestelijken’ zijn en waren wellicht in de knoop met zichzelf en hun seksualiteit? Wie wil ze de kost geven? Ze kozen dan maar voor het celibaat, wat redelijk hypocriet is want – zo is gebleken – het is haast onuitvoerbaar. Het is sneu dat mensen anno 2018 nog steeds zichzelf niet kunnen en mogen zijn. Wat maakt het uit? Liefde is liefde, of het nu twee mannen, twee vrouwen of een man en een vrouw zijn! Zolang beide partijen akkoord zijn en de toestemming onderling gegeven wordt? Het zou in ieder geval een hoop ellende besparen mocht iedereen lekker zichzelf mogen zijn zonder angst voor wat anderen kunnen denken of doen. Leven en laten leven. Geen betere plek om onder te duiken wanneer je gevoelens koestert voor het andere geslacht dan een klooster of abdij. Dat zeker! Geen pottenkijkers maar ook niet echt volledige vrijheid, en elke dag bidden om je zonden te helpen vergeven. Is het een zonde? Of is het vooral zonde dat velen nog altijd niet zichzelf kunnen en mogen zijn. Het is allemaal heel ironisch, dat de verkondigers van het Woord en de Waarheid zelf met hun duistere geheimen moeten blijven rondlopen. Vandaag wandel ik voor openheid. Voor verdraagzaamheid en voor jezelf mogen zijn. Wat het ook is, wie je ook bent. Je mag er zijn in al je eigenheid. Durf dat!

Ayurveda

Pas wanneer we met onze handdoek richting zwembad trekken, merken we dat het niet verwarmd is. We zitten terug vol in de bergen hier, dus het koelt ’s avonds flink af. We steken onze grote teen in het water. No way dat we nu in dat ijskoude water springen. Niet na vandaag! Matis heeft gezien op een poster dat hier ook ergens een binnenzwembad moet zijn. We maken snel rechstomkeer en vinden een trap naar een soort kelder. Een Indische knaap zit glimlachend achter zijn balie. We vragen hem of we hier kunnen zwemmen. Dat kan, maar het kost wel vijfentwintig euro per uur voor twee personen.  Dat is meer dan een overnachting in dit nieuwe hotel. Even zijn we echter geen pelgrims maar rotverwende burgers uit Brasschaat. Oké, we gaan ervoor! We krijgen er wel gratis een massage bij, en hebben een bubbelbad, stoomkabine en mini zwembad met verwarmde relaxzetels helemaal voor onszelf alleen. Wanneer ik onder de grote rainshower sta, veruit de mooiste en beste douche op deze tocht, met heerlijk warm water en lekkere zeep, kan ik mijn tranen niet bedwingen. In Zubiri heb ik mijn zeep, deo en alles wat te zwaar was, weggegooid. Als we een dorp binnenstappen ruik ik al vanop meters afstand welke mensen deo of parfum dragen, en als ik in het toilet mijn handen was overdag dan sluit ik mijn ogen om eraan te ruiken. Als pelgrim sta je nu eenmaal de ganse dag in het stinkend zweet. Fris gewassen kleding of een lekkere zeepgeur is hier pure luxe. Uiteindelijk blijven we dik twee uur in de welness, omdat ik als een blok in slaap sukkel op de verwarmde zetels. Uiteraard met mijn mond ver open. De sympathieke Indiër knipoogt naar Matis wanneer hij me in een diepe coma ziet liggen. Hij knijpt wel een oogje dicht en rekent ons de extra tijd niet door.

Pas wanneer we plaatsnemen aan de lange tafel waar we een pelgrimsmenu geserveerd krijgen, vertel ik Matis waarom ik vermoed dat we zo genegeerd werden vandaag bij de Tempelier, en waarschuw ik hem voor het gebruik van Engelse woorden die zelfs de grootste analfabeten kunnen begrijpen. Wanneer hij beseft wat hij gedaan heeft, krijgt hij de slappe lach. Het Japanse meisje dat naast hem zit vraagt waarom wij zo moeten lachen. Matis kijkt me schalks aan. In plaats van het bonerverhaal te vertellen, brengt hij zijn vork hevig bevend naar zijn lippen.

‘If I would have parkinson desease, I would eat like this.‘ Zegt hij tegen de Japanse. Die snapt er niks van maar begint wel hevig te lachen -uit beleefdheid denken we. Ik kijk vragend naar Matis.

‘Als je niet weet wat te zeggen of doen of hoe je te gedragen, kan je best verwarring zaaien.’ Zegt hij.

Zonder dat hij het beseft geeft hij de beste samenvatting van een opmerkelijke dag.

***

 

 

 

 

 

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *