Astorga – Rabanal del Camino
Matis is weer volledig in form vanochtend. Hij heeft al een paar Stormtroopers en Navy Seals gespot. De Navy Seals zijn stevig gespierde mannen of vrouwen in van die high tec pakjes. Strakke broekjes met allerlei speciale kleurcombinaties uit superstretch en ultra strakke T-shirts waar hun spieren in rond kunnen rollen. Ze wandelen met de spreekwoordelijke ui onder hun oksels en aan een zot snel tempo. Stormtroopers dragen dan weer steevast een grote hoed met muggennetten aan de zijkant en een achterflap, alsof ze elk moment het Amazonegebied gaan induiken. Ze dragen meestal ook beige afritsbroeken met pockets vol survivalgear, en van die vestjes zonder mouwen over hun katoenen hemd.
We hadden gisteren trouwens enkele Stormtroopers op onze kamer. Het waren twee Amerikanen in volledige -from the desert to the Amazone anti malaria- outfit kwamen nogal luidruchtig binnen in de mooie zolderkamer waar we als één van de eersten een bed konden kiezen. Die met de baard nam het bed naast mij en zei lachend: Hello, I don’t know if you are going to like it but I snore.’ Mijn gezicht sprak boekdelen denk ik, want toen ik zei dat er nog plenty of other beds waren far far away from me, kon hij er niet mee lachen en sprak hij verder geen woord meer. Ik weet ondertussen dat wij snurkers aantrekken als zoete koek, het is ons lot, we moeten dat gewoon ondergaan. Matis pakte wat hij kon vinden, zijn handdoek en de mijne, en maakte van de benedenverdieping van het stapelbed een soort tent. Dat is zijn manier om zich af te schermen tegen nachtlawaai.
We waren nog maar net van de schrik bekomen nochtans, want het hostel werd gerund door een broer van Dracula. Ja, zo zag hij eruit. Een nogal griezelig ogende oude man, die in kostuum de gasten ontving. Ik keek al rond of het carnaval was of verborgen camera, maar dat was het niet. Hij droeg zijn zwart overhemd met lange mouwen met de knopen open tot aan zijn navel. In zijn borstzak stak zo’n wit zijden sjaaltje, een stoefer. Hij sprak alleen Spaans en als we in zijn mond staarden konden we twee haarscherpe hoektanden ontwaren. Dat laatste is natuurlijk niet waar, maar had zeker gekund. Mijn ogen zochten zelfs een zwart rode cape, die echt nog aan zijn outfit ontbrak. Er was ook een open haard met zo’n groot salon in een soort put. Best gezellig. Alleen, toen we bij het krieken van de dag de woonkamer passeerden om onze schoenen op te pikken. We hadden die braaf op het terras in het schoenenrek achtergelaten. Lag Dracula toch wel in zijn salon te slapen zeker. Het raam stond nog open van zijn nachtelijk bezoek aan het kerkhof en natuurlijk liet ik van de pure zenuwen mijn potje yoghurt vallen. We wilden daar natuurlijk zo snel mogelijk weg uit dat vreemde huis, maar met het ganse terras vol yoghurt kon ik eerst nog gaan kuisen. Typisch!
Terwijl we ons ontbijt eten net buiten de stad, komen de twee Amerikaanse Stormtroopers voorbij. Uiteraard herkennen we hen aan hun padvinders pro-look. Gelogen had hij in ieder geval niet want deze nacht heeft die man goed zijn best gedaan om elke boom die Astorga rijk is met zijn neusgeluiden om te zagen. Ik weet dat omdat ik elk schaap in de Pyreneeën geteld heb -dankzij hem. Het kan ons humeur niet bederven. Als het ons allemaal even te veel wordt, nemen we toch weer een hotelletje of een kamer voor ons twee. Soms is dat echt wel nodig!
IJzeren kruis
Vandaag stappen we naar het beroemde Cruz del Ferro of ijzeren kruis. Samen met een hoop andere pelgrims nemen we na een flinke bergpas een welgekomen pauze voor we aan de finale klim naar het kruis beginnen. Het dorpje is wat desolaat, dus iedereen zit verspreid over de twee kleine cafeetjes die deze plek rijk is. We nemen allebei vers sinaasappelsap en Matis neemt nog een koffie die hij net niet terug uitspuwt. Hij vraagt me te proeven. Het is slappe doorloopkoffie zoals je die na een begrafenis zou krijgen. Ik lust dat wel. Te straffe koffie vind ik echt niet zo lekker. Matis beaamt dat het begrafeniskoffie is, we weten op dat moment ironisch genoeg nog niet dat de begrafenis dan nog zal volgen. Aan het kruis liggen duizenden stenen die mensen daar achterlaten, je voelt een gespannen nervositeit onder de wandelaars nu we vlakbij dit beroemde punt op de tocht zijn. Matis kan zich niet houden en loopt een al een stuk vooruit. We hebben enkele dagjesmensen gespot die ook het kruis willen bezoeken en die hebben kinderen bij van zijn leeftijd. Op zo’n moment kan hij zich niet meer bedwingen en wil hij aan iedereen laten zien dat hij sneller de berg opgeraakt met zijn intussen getrainde benen. Het is zo, we worden sneller en zeker sterker. Aan mezelf voel ik heel goed dat ik veel steviger op de grond sta en zelfs mijn voeten hebben daar een andere vorm van gekregen. Ze zijn breder geworden. Mijn kleine teen zat vroeger verstopt onder de andere tenen. Nu staat hij netjes mee in de rij. Bovendien zit ik beter in mijn lichaam. Aan het begin van de tocht liep ik mezelf als het ware steeds voorbij. Mijn ziel altijd enkele meters voor mijn lichaam, dat er maar wat achter de feiten aan sleepte. Nu zit ik heel goed in mijn vel en zijn de ziel en de materie volledig op elkaar afgestemd. Zo voelt het alleszins toch aan. Ik heb hier geleerd dat het beter is om jezelf niet te forceren, goed voelen en liefst op je eigen tempo stappen. Ik doe zelfs geen moeite meer om Matis bij te houden want dat lukt me toch niet.
Loslaten
Ik ben toch een beetje teleurgesteld wanneer het kruis al na een dik halfuur klimmen in beeld komt. Dat ging iets te makkelijk! Ik had van de weg ernaartoe meer een soort lijdensweg verwacht die loodzwaar zou zijn, maar dat is helemaal niet het geval. In de verte al zie ik een grote berg stenen, daarop een enorm lange houten paal en helemaal bovenin een eerder klein uitgevallen ijzeren kruis. Het blinkt wel mooi in de zon. Matis staat al boven, hij is de stenen berg opgeklommen en staat naast de paal op mij te wachten. Ik besef dat deze berg stenen er ooit niet was en dat duizenden en duizenden pelgrims hier hun steen hebben achtergelaten. Met één natte voet klauter ik naar boven. Ik heb net in een plas getrapt en daarom is mijn sok nu doorweekt.
Ik graai in mijn rugzak naar de brieven die familie en vrienden hebben meegegeven. Matis hangt ze allemaal netjes aan de paal die letterlijk boordevol foto’s, teksten, brieven, schelpen, armbanden en wimpels hangt. Iemand heeft ons ook een steentje meegegeven, dat we bij de rest laten landen. Opeens vliegt er een steen tegen mijn voet. De vrouw naast me kijkt net als ik heel verschrikt omdat hij zo ongelukkig geland is. Ze heft haar hand op en kijkt met een blik die zegt. Laten liggen! Ja natuurlijk ga ik haar steen niet oppakken of verplaatsen. Voorzichtig verzet ik mijn voet. Opeens vind ik het hier helemaal geen leuke plek meer. Zelf heb ik bijvoorbeeld geen steen meegebracht en ik weet eigenlijk totaal niet meer wat ik hier nu zou moeten achterlaten. Ik kijk naar mijn arm. Zonder nadenken pak ik mijn lievelingsarmband van mijn pols en hang hem weg. Ik kreeg hem van mijn vorige vriend. Ik draag hem nog steeds elke dag ook al is het uit tussen ons. Zo mooi vind ik hem. Je moet alles loslaten tot er niets meer is. Dram ik af in mijn hoofd. En alles is niets en niets is alles. Je kunt geen levenden begraven, denk ik, dus de foto’s in mijn rugzak hoef ik niet achter te laten. Je kunt alleen de doden begraven…
‘Ik ga een briefje schrijven.’ Zeg ik luidop.
‘Goed idee.’ Antwoord Matis enthousiast. ’Ik ga ook een briefje schrijven.’
Met grote passen lopen we naar beneden. Aan het kleine kerkje dat vandaag gesloten is, zet ik me neer op het betonnen vloertje voor het portaal. Ik pak mijn schrift en scheur er een blad uit. Opeens weet ik helemaal wat ik moet doen. Begraven, ik moet nog iemand begraven. Ik denk niet dat ik op de begrafenis van mijn vader aanwezig was. Zo’n dienst is niks voor een baby dus afscheid heb ik nooit echt kunnen nemen. Dit is mijn kans en opeens heb ik sterk het gevoel dat dit hét moment is en dé plaats. Ik schrijf hem een briefje. Mijn eerste en laatste brief aan hem. Ik heb hem vervloekt de eerste dagen van onze tocht maar ik heb hem ook gevonden, en nu is het tijd om hem los te laten. Afscheid te nemen.
De levenden kan je niet begraven, maar een dode wel. Dat is goed, de doden een rustplaats geven. Tegen de tijd dat mijn briefje klaar is, stromen de tranen over mijn wangen. Ik geef mijn pen en twee lege velletjes papier aan Matis en vouw mijn briefje op tot een klein vierkantje dat in mijn handpalm past. Mijn rugzak laat ik aan het kerkje staan en helemaal alleen klim ik de stenen berg weer op. Op zoek naar een geschikte steen om mijn vader onder te begraven. Het lijkt wel of de andere mensen snappen wat er gaande is, want ik ben opeens echt alleen op deze drukke plek. Ik scharrel een tijdje rond tussen ronde, platte, kleine en grote stenen. Sommigen hebben tekst of bevatten tekeningen. De aanblik van de grote stenen hoop maakt me steeds droeviger en doet me hevig huilen. Ik vind geen geschikte steen. Ik denk aan Happy, de hond van mijn zus. Die krijgt vandaag een spuitje en zal straks ook begraven worden. Gisteren kregen ze het slechte nieuws en uitgerekend vandaag moeten ze Happy al laten inslapen. Ik huil voor mijn vader, voor Happy de lieve labradoodle, en voor alle problemen die hier opgestapeld liggen. Ik wil een hele mooie steen vinden maar ik vind alles lelijk. Alleen…neen, ik kan hem toch niet onder die roze marmeren steen leggen. Het is de enige steen die al de ganse tijd mijn aandacht vraagt en die ik zelf heel mooi vind. Ik besluit gewoon mijn gevoel te volgen en neem de steen in mijn hand. Ik leg mijn briefje en plaats de steen terug. Rust zacht, Mi Padre.
Matis is klaar met zijn brieven. Ik zet me naast hem en vraag of ik ze mag lezen. Hij zegt van niet. Ik trek mijn schouders op wrijf met de palm van mijn hand mijn tranen weg. Hij krijgt medelijden met me en laat me toch zijn twee brieven zien. Op eentje heeft hij in het groot MAMA geschreven. De andere brief is leeg.
‘Waarom laat je hier nu een leeg blad achter?’ Vraag ik Matis, maar terwijl ik het vraag zie ik het antwoord.
‘Gewoon.’ Antwoord hij en zonder iets te zeggen stapt hij de stenen op.
Dat hij mij achterlaat vind ik alleen maar gezond. Hij is dertien en ik vind het gezond dat hij nu een stuk zelfstandigheid gaat ontwikkelen, los van mama. Nog wel mét mama, maar soms ook al zonder mama. Wat is mijn zoon soms toch een held.
‘Ik heb de twee brieven in een plastic kaftje gestoken.’ Zegt hij met een brede glimlach als hij klaar is en weer op me afstapt.
‘Plastic kaftje?’
‘Ja, iemand had een plastic kaftje met een brief achtergelaten en ik heb de mijne erbij gestoken. Zo kan ik binnen enkele jaren mijn brief nog terugvinden.’
‘Die lege?’ Vraag ik.
‘Uhu.’ Antwoord hij.
Ik kan bijna de schoonheid van het achterlaten van dat lege blad in mijn mond proeven. Zo mooi vind ik het! Dat witte blad dat elk denkbaar scenario kan bevatten. Dat het begin kan zijn van duizenden verhalen die nog geschreven moeten worden en evenveel woorden die nog ooit uitgesproken zullen worden. Gesproken of gefluisterd of geroepen of gelachen of geweend. Een blad dat niets is en nét daarom juist alles.
Een groot alles dat ook weer verdwijnt in het niets.
***