Kukelukuuu

15/07 – Najéra-Santa Domingo de la Calzada

Pinchos! Nadat we onze intrek hebben genomen in het eerste stapelbed links van de deur en een frisse douche, staan we alweer op de stoep met honger. We duiken het eerste beste restaurant in en kiezen elk een paar pinchos die uitgestald staan op de bar. Aan de muur hangen prijzen, heel veel prijzen. Blijkbaar zijn we bij een meervoudig kampioen pinchos maken terecht gekomen. Het is al brons, zilver en goud wat de klok slaat van de talloze pinchos concours die ze hier blijkbaar organiseren. Ze zijn lekker, zijn hapjes, maar we zijn verwend sinds Navarrete. Wij hebben onze winnaar al gekozen, sorry!

De smalle straten hangen vol vlagjes en wimpels. Moesten we niet beter weten, we zouden kunnen denken dat we met een teletijdmachine richting 14de eeuw gestuurd zijn. Matis slaapt eindelijk boven. Ik voel me net alsof ik in de Titanic lig met zo’n beweeglijke sprinkhaan boven mij. Ons bed vliegt van stuurboord naar bakboord. En net voordat we zinken begint buiten ook nog het orkest te spelen. Ik vermoed dat het de plaatselijke fanfare is die passeert. Ze speelt wel aanstekelijke deuntjes. Snel neem ik mijn gsm om de muziek te vangen met shazam.

‘Allez, mama,’ sist Matis, ‘dat gaat toch niet, dat is live!’

‘Je weet dat toch nooit,’ fluister ik terug. Ik wil eigenlijk graag naar het raam lopen om te zien wat er buiten allemaal gaande is, maar iedereen ligt hier al in zijn bed en daarnet, het was nog geen negen uur, zeurden er al een paar dat de deur dicht moest en het licht uit. Ze hadden de gordijnen al potdicht getrokken en waren overduidelijk al in slaapmodus. De meesten zijn na een dag stappen echt moe en niet iedereen gaat daar even sportief mee om. Als je begrijpt wat ik bedoel.

Aan het raam gaan kijken is nu dus uit den boze en de shazam geeft niet thuis. De fanfare blijft vlak onder ons raam een tijdje spelen. Dat is natuurlijk wel leuk.

‘Misschien is dat wel een tophit uit de Middeleeuwen,’ Ik kijk naar boven naar Matis en fluister. ‘Een Medieval Classic!’

‘Mamaaaaah.’ Wuift hij mijn theorie door het open raam naar buiten.

Qua instrumenten kan ik er enkele duidelijk onderscheiden, ik som ze in stilte op: fluiten, een doedelzak en enkele eerder zeldzame snaarinstrumenten. Misschien wel een balalaika of een harp?

We worden pas wakker van het gestommel van enkele kamergenoten aka zagemannen en beslissen dan ook maar om te vertrekken, ook al is het best vroeg. We wandelen het stadje uit via het grote klooster en zien de zon heel voorzichtig ontwaken achter ons, aan de kant van de stad die we verlaten. We worden omringd door roodkleurige kleiachtige heuvels vol spelonken en scheuren. Het licht dat zachtjes op het ons omringend rood gesteente schijnt, is op zijn zachts gezegd, best betoverend.

I’d rather be a sparrow than a snail

Yes I would

If I could

I surely would

Een Simon & Garfunkel klassieker welt zomaar bij me op. Hoe heet dat nummer ook al weer? Ik zoek het op en vind: El Condor Pasa. Ik koop het in de ITunes store voor mijn playlist. Wanneer ik het afspeel, voel ik een beetje de vibe van de fanfare van gisteren. Ook al speelden zij een compleet ander nummer, mijn interne muziekbibliotheek heeft blijkbaar toch naar een of ander link gezocht want ik herken wel een paar instrumenten.

Ik neurie het liedje.

“Mama, stop.’ Zegt Matis streng. ‘Niet zingen, zie je niet dat er een andere pelgrim achter ons is.’

Op dat moment passeert er inderdaad een jongeman met een mouwloos shirt, een wandelstok en een grote rugzak. Hij fluit het deuntje vrolijk verder. Als hij ons voorbij is horen we hem zingen: ‘I’d rather be a hammer than a nail. Yes I would, If I could, I surely would.’

Ik kijk opzij naar Matis die met zijn ogen rolt. Ik haal mijn schouders op en ben blij dat de kerel voor ons mijn muziek wél kan appreciëren. We moeten maar een paar kilometer voor we in het volgende dorpje zijn waar we beslist zullen stoppen voor ontbijt. Matis heeft de koffie al geroken en versnelt zijn pas. Hij loopt een stukje voor mij. Ik neem snel mijn oortjes en luister het volledige nummer dat perfect past bij de staalblauwe hemel, de rode ochtendgloed en het koren dat wacht op volle zon om te rijpen. Ik open mijn armen en doe alsof ik een arend ben. Ik laat de bries onder mijn armen glijden en voel hoe zalig het moet zijn om de wind onder je vleugels te voelen. Ik zweef op de muziek en een klein stukje boven de aarde die ontwaakt. De pracht van deze ochtend ontroert me.

Matis wacht op me om samen het dorpje binnen te stappen. Hij ziet mijn vochtige ogen.

‘Wat nu weer?’ Vraagt hij vol onbegrip van wat er op die vijf minuten kan gebeurd zijn.

‘Ik heb me even ingebeeld dat ik een vogel was die kon vliegen.’ Zeg ik.

‘Mama, ik ga straks uw toiletzak controleren. Volgens mij heb jij iets gepakt!’ Hij kijkt me aan met een scheve grijns.

We zijn weer vertrokken voor een half uur lachen en het ontbijt is zelfs nog niet achter de kiezen. Dat belooft voor vandaag!

Na het ontbijt vertelt Matis normaal gesproken over series, dat gaat elke dag zo. Vandaag weet hij me te vertellen dat hij Rita is beginnen kijken omdat hij nieuwsgierig is geworden nadat ik erover verteld heb. Na het wandelen hebben we zo onze eigen rituelen. Douchen is natuurlijk het eerste wat we doen, dat is elke dag ook echt de eerste en grootste noodzaak bij aankomst. Daarna meestal iets eten en daarna platte rust. Voor mij betekent het de indrukken van de dag neerschrijven. Matis kijkt meestal een serie. Na het diner kijkt hij dan nog wat Netflix, terwijl ik aan mijn blog werk. Hij vindt dat ik niet gelogen heb en dat Rita heel leuk is om naar te kijken. Ik vraag hem of hij het verhaal van Santo Domingo de la Calzada graag wil horen. Het is de stadslegende van deze bijzondere plek waar we straks zullen slapen. Aan zijn gezicht te zien heeft hij wel zin in een verhaal.

Santo Domingo en de kip

‘Er was eens een Duits koppel die met hun tienerzoon de camino naar Santiago liepen. Aangekomen in het pittoreske Santo Domingo kiezen ze een herberg uit om te overnachten. Nu had de dochter van de waard al meteen een oogje op de knappe Duitse jongeman en doet ze er alles aan om zijn aandacht te trekken. Tevergeefs, want de knaap ziet helemaal niets in het meisje en gaat niet in op haar avances. Het booswicht besluit een list te verzinnen.  Ze verstopt een mooie beker van het zilverwerk van haar ouders in zijn rugzak en bij het ochtendgloren, wanneer de Duitsers hun tocht weer willen aanvatten, slaagt ze alarm. De beker wordt gevonden en de arme Duitse jongen beschuldigd van diefstal, waar in deze stad helaas de doodstraf op staat. Nog voor zijn ouders goed en wel doorhebben wat er aan de hand is, wordt hun zoon opgeknoopt achter het dorpsplein. Met de moed in hun schoenen stappen ze zonder hun kind verder naar Santiago. Daar aangekomen, doen ze onmiddellijk hun beklag bij Sint Jacob. Hij beveelt hun onmiddellijk rechtsomkeer te maken en weet hen te overtuigen dat hun zoon nog leeft. De Duitsers haasten zich de ganse tocht terug in de hoop hun zoon springlevend terug te zien. In Santo Domingo aangekomen, gaan ze meteen naar de plaats waar ze de jongen het laatst gezien hebben, en inderdaad, hij leeft. Snel haasten ze zich naar de stadsbewaarder. Die staat net op het punt zijn avondmaal te beginnen. Onze zoon, haal hem naar beneden, smeken de Duitsers, hij leeft nog! De stadsbewaarder kan zijn oren niet geloven. Jullie zijn gek, jullie zoon is zo dood als deze gebraden kip op mijn bord. Terstond vliegen een kip en een haan springlevend uit zijn bord.

En zo wordt verteld dat niet alleen de jonge Duitser gered werd uit de dood in dit stadje, maar ook een kip en een haan die al morsdood op het bord lagen, klaar om gegeten te worden. Om dit verhaal in leven te houden, zitten er vandaag nog altijd een kip en een haan in de kerk. Men zegt dat wanneer een pelgrim de haan hoort kraaien in de kerk, hij veel geluk zal hebben op zijn weg.

‘Mooi verhaal mama, maar heb je nog natte doekjes voor mij?’

‘Ja.’

‘Geef er dan maar drie want ik moet heel dringend.’

Snel verdwijnt hij tussen een rij druivenranken met geurende Freesia, Roos en Verveine-doekjes op zak.

Als hij terug is plaag ik hem met te zeggen dat zijn poep nu onderhand wel een botanische tuin moet zijn. Hij geeft me een stomp en antwoord:

‘Het stinkt hier toch al heel de dag naar kak, dus heb ik er nog een schepje bijgedaan. Maar amai, als die boer hier druiven komt plukken. Die gaat wel eens met zijn ogen knipperen’ Hij knijpt zijn neus dicht en zwaait zijn hand naast zijn hoofd.

‘Boskakker!’ Eindelijk kan ik hem terugpakken.

***

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *