A poo with a view

10/07 Puente la Reina- Estella

Om iets na vijven al, lang voor zonsopgang, lopen we met kleine lampjes op ons hoofd het kleine stadscentrum uit. We hadden voor een kamer met ontbijt betaald en toen we vanochtend de keuken binnenliepen stonden er zeker tien toastbroden klaar met confituur en verschillende pakken cornflakes. ‘Ow-la, kijk eens aan!’ Zei ik tegen Matis toen we het grote self service buffet ontdekten in de gemeenschappelijke keuken.

‘Ola!’ Antwoorden twee Spaanse jongens die er ook al vroeg bij zijn. Ze snappen niet dat wij op slag in een lachbui schieten. Helaas hebben we beiden geen zin in toastbrood, dus laten we het ontbijt maar voor wat het is en vertrekken we meteen op pad. Beneden aan de inkom lopen we Kyle tegen het lijf.

What shoesize do you have? Vraag ik haar nog een beetje slaperig. Net wat ik al dacht, ze heeft mijn maat. If you want, you can have my Fitflops. They are brand new with glitters, but because I bought new shoes, I really can’t carry them around anymore.’ Kyle kijkt verrukt naar mijn zwarte glitter sleffers. ‘They’re butt trainers as well.’ Eigenlijk hoef ik ze niet meer te verkopen want Kyle wil ze heel graag hebben, dat zie ik aan haar gezicht. ‘What?’ Haar dollar valt vanochtend ook wat later. ‘Ze trainen je achterste terwijl je erop loopt,’ leg ik uit, ‘daarom heten ze Fitflops.’ Dat vindt Kyle absolutely amazing. Ze bedankt me en wij lopen de nacht in.

Na het opkomen van de zon, ontdekken we dat de kleuren hier veranderen van overwegend groen met veel wilde bloemen naar tinten van oker en vlasblond. We trekken dwars door de uitgestrekte Rioja. Perfect evenwijdige rijen wijnranken, olijfgaarden en eindeloos grote korenvelden bezorgen ons vergezichten die uit dromerige postkaarten lijken weggelopen. Na dik anderhalf uur, klimmen we een mini dorpje binnen. Matis vult er zijn fles met ijskoude Aquarius en neemt een verse croissant. Ik koop een banaan en yoghurt en probeer dit ontbijt naar binnen te werken ook al voel ik me niet zo lekker. Wanneer ik binnen el baño ga zoeken, verzekert de eigenaar me dat er binnen vijf minuten een gelegenheid is. Ik kijk nog eens goed rond en zie dan pas dat deze man gewoon een paar automaten en een toog in zijn garage heeft neergezet om zo de voorbijtrekkende pelgrims brood en andere zaken te kunnen aansmeren. Er is geen toilet en de voordeur van deze winkel is eigenlijk een doodnormale garagepoort. Gouden zaken doet hij wel.

Niet veel later wandelen we verder het dorpje door terwijl ik koortsachtig de omgeving scan op zoek naar een toilet. Ik verga echt van de krampen. Het is nog maar half zeven en het dorp is duidelijk nog niet ontwaakt. Een groot wit gebouw zonder ramen, ik denk dat het een stal of een opslagruimte is, vormt het laatste gebouw van dit dorp en dan zien we zover we dat nu al kunnen zien alleen maar velden, bomen, natuur en stilte. Mijn lichaam zend mij het finale signaal uit dat het nu of nooit is. Met de daver op mijn lijf ren ik tot achter het grote gebouw, werp ik bliksemsnel mijn rugzak en short af en zet ik mij in hurkstand. Dat was écht op het nippertje. Ik voel me enkele seconden doodmisselijk. Mijn spijsvertering ligt danig overhoop. Wanneer ik opgelucht naar boven kijk ontdek ik het uitzicht pas. Wauw! Zo ver ik kan zien, vormt het landschap hier een veelkleurig lappendeken. Een soort quilt van grillige vormen, gewassen en bonte kleurenmengelingen. Dat noem ik nog eens: A poo with a view! Ik graai in de zijzakjes van mijn rugzak naar iets waarvan ik weet dat ze mijn verschillende eliminatierondes hebben doorstaan -tot nu toe. Ik kocht ze ooit eens bij parfumhuis Fragonnard in Grasse. Het historisch parfumhart van Zuid Frankrijk. Het stikt er van de bloemenvelden, vooral rozen, die er speciaal worden gekweekt voor parfums van onder meer Chanel en Dior. Gelukkig heb ik deze geparfumeerde natte doekjes thuis ingepakt. Anders had ik nu wel een groot probleem.

Matis staat me natuurlijk al uit te lachen als ik met het schaamrood tot achter mijn oren achter het gebouw vandaan kom.

‘Boskakker!’ Zegt hij. Ik geef hem een duw en samen lopen we met uitgestreken gezicht verder op de weg. Er zijn namelijk veel peregrino’s op pad vandaag en die moeten niet weten welk drama ik vandaag op het nippertje heb weten vermijden. Gelukkig hoeven we niet echt de gele pijlen of schelpen in de gaten te houden. Gewoon de andere rugzakken volgen en wandelen.

Omdat we zo vroeg vertrokken zijn vanochtend, komt ons einddoel van vandaag veel sneller dan verwacht in zicht. Het is pas middag en binnen twee kilometer ongeveer, zouden we volgens Matis al moeten aankomen. Opeens merkt hij op vijftig meter voor ons het knappe meisje op dat ook in Saint-Jean vertrokken is, ze loopt alleen, wat raar is want wij zagen haar de afgelopen dagen steeds samen wandelen met haar vriend. Ze draagt een knieband. Matis wil haar persé voorbijsteken omdat zij ons de afgelopen dagen ook al zo vaak gepasseerd is. Nu ze die knieband draagt, en dus trager wandelt, ziet hij zijn kans schoon. Zoals elke dag zijn de laatste loodjes voor mij de zwaarste, dus blijf ik liever in mijn ritme. Een versnelling forceren lukt me helaas niet. Mijn knie is beter en ik wil ze niet nog eens om zeep helpen. Hij versnelt zijn pas wel en haalt haar in. Ik zie in de verte dat hij een gesprek met haar aanknoopt.

‘How are you?’ Hoor ik ineens achter me. Ik draai me opzij en zie een man met een hoed. Hij is zeker niet meer van de jongste. ‘Fine, thank you!’ Antwoord ik.

Where are you from?’ De vraag waar je vandaan komt is hier zo’n beetje de standaard openingszin. ‘Belgium.’ Antwoord ik.

‘O Belgium,’ Herhaalt de man vriendelijk, alsof het hem iets zegt. ‘I’m from Virginia.’

‘West Virginia?’ Vraag ik, en ik moet mij inhouden om niet luidkeels ‘Country Roads, take me Hooooome’ in te zetten.

No, not West Virginia, I live close to Washington DC.’ Het is eigenlijk de eerste keer dat iemand me echt aanspreekt met de bedoeling een babbeltje te slaan tijdens het wandelen, en dat komt misschien doordat ik alleen loop, want normaal lopen Matis en ik de hele dag samen. Ik denk dat als je hier alleen rondloopt, je om de vijf seconden aangesproken wordt.

‘So, what brings you to the camino?’ Vraag ik, en ik schrik van mezelf dat ik het zo op de man af vraag, maar het is er uitgefloept zonder dat ik het goed besefte. Ik vraag het normaal nooit, omdat het mijn zaken helemaal niet zijn.

Het blijft zeker tien seconden muisstil. Ik heb al dik spijt van mijn impulsieve vraag. Toch antwoordt hij, al is het aarzelend en zichtbaar geëmotioneerd. Hij vertelt over een schooltrip die hij als jongeman maakte met zijn klasvrienden door Europa. Hij vond een postkaart met een mooie kerk en vroeg de gids of ze die ook zouden bezoeken. Het was de kerk van Sint Jacob in Compostela en daar zouden ze helaas niet naartoe gaan. De gids had hem toen gezegd dat hij er ooit eens te voet naartoe zou kunnen gaan als pelgrim als de kerk hem toch zo aantrok, maar als kleine jongen had hij dat hele idee maar niets gevonden. De postkaart had hij wel altijd mooi bewaard en hier wandelt hij uiteindelijk dan toch, na meer dan vijfentwintig jaar later. De camino had hem geroepen. Ik vind het een mooi verhaal. Hij eindigt heel krachtig met: ‘Well, I am here to restore my faith. The faith in myself and especially my body. The faith in other humans and also my faith in God.’

Nu ben ik degene die stil is.

‘Ja.’ Roept Matis, ‘dit wordt hem.’ We hebben Matis en de blondine intussen bijgebeend, want ze zijn gestopt bij een mooi stenen pand dat met zijn voeten in de rivier staat. Het is een prachtig gelegen Albergue. De Amerikaan zegt dat hij nog een stukje doorgaat. Met ons drie zwaaien we hem uit. Ik hoop echt dat hij weer faith zal vinden. Ik wens het hem in stilte toe. Het meisje dat bij Matis is blijven lopen, gaat mee met ons naar binnen. Ze komt uit Utrecht maar woont in Londen en ze is hier met haar broertje, vertelt ze, maar die heeft ze moeten achterlaten in het vorige dorp met hielpijn. Het is een bijzonder knap meisje. Ze heeft nu erge last van haar knie. Ik wijs naar mijn eigen knieband en zeg dat ik precies weet waarover ze het heeft. Ze beaamt dat de meeste pelgrims met kniebanden en blarenpleisters lopen nu. Je ziet haast niemand meer zonder uiterlijk zichtbare mankementen rondwandelen.

Aan de balie staat een Duitser, dat hoor je meteen aan hoe hij Engels spreekt, reclame te maken voor zijn kookkunsten. Hij legt ons uit dat hij vanavond gaat kokerellen in de kelder. Hij is zelf een pelgrim en liep al twintig keer naar Santiago. Maar omdat hij zijn portefeuille kwijt is, kookt hij hier nu een tijdje voor hij weer verder op pad gaat. Ik geloof geen jota van zijn verhaal, maar schrijf Matis wel in voor het menu. Als hij een centje kan gebruiken om zijn tocht verder te zetten en wij kunnen hem daarbij helpen, why not? Als hij eventueel een slaatje maakt, zeg ik hem, dan kan hij aan mij ook nog iets verdienen. Want hij heeft daar een blad gemaakt met een heel menu op: Spaghetti en kartoffelen en porcmeat en icecream. Ik zeg hem dat ik al dat vettig eten echt niet naar binnen krijg en dat ik er ziek van wordt. Hij belooft me dat hij iets zal fixen voor me.

Na een luxe douche, we liggen met maar twee andere pelgrims op de kamer, een moeder die hier ook met haar zoon is vermoeden we. Hij is wel een pak ouder dan Matis, alleen zij knikt naar ons als we de kamer binnenkomen. Ze ligt languit op bed. De tienerjongen slaapt en laat af en toe harde scheten. Zijn moeder ligt met haar spierwitte dikke buik bloot. Matis doopt onze kamergenoten meteen witbuik en bratser. Na mijn voorval van deze ochtend, vind ik het niet gepast om iets van de bratsen, zoals Matis ze noemt, te denken, laat staan zeggen, dus laat ik mijn commentaar vliegen. Gelukkig staat het raam open.

Kyle stuurt me een sms. We hebben gisteren nummers uitgewisseld omdat ze Matis heeft meegenomen naar het zwembad. Dan kon ze me bereiken indien nodig.

Are you here?

Ik stuur haar in welke Albergue we zitten en ze vraagt me of we mee naar het salt water willen. Ik maak Matis warm voor een uitstapje, maar die wil liever nog wat blijven rusten. Ongelooflijk toevallig komt Kyle net haar Albergue uitgelopen wanneer ik in mijn eentje het oude stadsgedeelte binnenwandel.

‘Is that your new shoes?’ Vraagt ze, terwijl ze naar mijn sandalen kijkt zoals je naar een stuk rot fruit kijkt. ‘Yeah,’ zeg ik schouderophalend. Kyle draagt mijn zwarte glittersleffers met een short en daarboven een leuk badpak. Ik zie nu pas dat ze een beetje vals gespeeld heeft. Haar lippen staan een beetje zoals de lippen van bijna alle vrouwen in Brasschaat. Lichtjes getuit als een eendenbek en haar borsten, tja, ze zitten net iets te hoog en zijn net iets te perfect voor een vrouw van haar leeftijd. Ze komt er wel mee weg. Kyle heeft een plan van de stad en daar is op te zien dat hier ergens een bron is met natuurlijk zout water waarin je kunt baden. Daar wil ze naartoe. Ze vraagt waar Matis is. Ze vindt hem heel leuk. Ze mist haar kids. Ze vindt het unbelievable dat Matis wél is meegekomen naar de camino. Zij zit nog midden in een ugly divorce. Haar husband, the asshole, had al twee jaar een girlfriend. Can you imagine? Nu wonen zij en haar kinderen niet meer in Barcelona, maar terug in Texas. Dicht bij haar parents. Haar husband heeft haar net nog wat ugly messages gestuurd. Ze stapt de camino maar tot in Logroño, want op maandag heeft ze een afspraak met haar lawyer. Ik luister en knik begripvol.

We lopen rondjes in de stad. Ik denk dat we al minstens drie kilometer gestapt hebben en Kyle heeft geen flauw idee waar we zijn. Kaartlezen is niets voor haar, zucht ze. Gelukkig spreekt ze vloeiend Spaans. Ze vraagt drie keer de weg aan drie verschillende mensen, maar ik heb niet het idee dat ze die instructies ook daadwerkelijk opvolgt. Ze stapt heel snel met rechte rug en kleine pasjes. Ze kan niet geloven dat wij onze zware rugzakken meesleuren over die camino. Elke dag laat zij haar bagage bezorgen bij de Albergue. Zo hoef je er niet mee op je rug te lopen zeulen.

‘Ik vind dat het een deel van de experience is om je eigen shit te dragen.’ Leg ik haar uit. ‘Om te leren wat je echt nodig hebt en wat je eventueel kunt achterlaten. Daarop antwoordt ze fel: ‘We left Barcelona with one suitcase each. I know what it is to let go. I am not going to carry that heavy backpack around.’

Eindelijk arriveren we in een park met een druk bezocht openbaar zwembad, we vermoeden dat we nu dicht bij de bron zijn. Als we aankomen, krioelt het er van de andere mensen. Dat is niet naar de zin van Kyle. Het water van de bron is dan ook nog eens ijskoud. We steken onze dikke teen erin, besluiten dat we hier echt niet inspringen, en lopen terug richting oude binnenstad. Denken we.

How do you do that?’ Vraagt Kyle me. ‘Matis adores both you and his dad.’ Ze zegt dat ze dat wel kon afleiden na die zwempartij van gisteren met hem.

‘O no Kyle, ik ben zeker niet de expert op dat vlak. Aan mij moet je zulke dingen niet vragen. Ik heb er zelf echt lang mee geworsteld om daar een evenwicht in te vinden.’ Wuif ik haar vraag weg.

Hoe lang precies wil ze weten.

‘Altijd ofzo?’ Antwoord ik.

‘Ow nooooooooo!’ Roept ze wanhopig. Ik moet wel om haar lachen. Ik wil wel iets positiefs zeggen, maar uit elkaar gaan met kids involved, dat is gewoon niet simpel. Dat blijft een moeilijke. Al heb ik er nu wel vrede mee. Ze blijft doorvragen over hoe je zo’n situatie het best handelt.

‘Het heeft misschien lang geduurd,’ begin ik, ‘maar bij mij is het tij gekeerd vanaf het moment dat ik zelf iets very important heb beseft.’

What?’ Wil ze heel graag weten.

‘Dat het leven één grote camino is!’ Zeg ik en zij lacht flauw.

‘We hebben nu eenmaal geen controle over de lessen die we zelf, laat staan anderen, komen leren hier. We are not in control of what lessons others are here to learn. It took me a long long time to realise that.’ Ik kijk even opzij, ze luistert. ‘Maar vanaf het moment dat ik erop durfde vertrouwen dat iedereen doet wat hij kan met de mogelijkheden die hij op dat moment heeft, keerde het tij voor mij. Natuurlijk willen we heel graag controle over ons leven en dat van anderen. Maar die hebben we niet. Iedereen loopt zijn eigen pad. Het komt wel goed met jou.’

‘I do hope so!’ Twijfelt Kyle.

Ik twijfel aan de weg die ze neemt om terug bij het oude stadsgedeelte te komen. Ze zegt dat ze dit café herkent en dat ze daarstraks ook bij deze kerk was, maar let’s face it, we zijn hopeloos verdwaald. Mijn Garmin polshorloge zegt dat ik al meer dan dertig kilometer gelopen heb vandaag, dat is niet écht niet de bedoeling met die knie van me. Gelukkig zie ik opeens een rare brug die ik met zekerheid herken. ‘Daar!’ Gil ik. Er kan maar één zo’n brug zijn in deze stad. Ik heb er daarstraks naar gekeken en haar de driehoekbrug gedoopt omdat ze zo scherp en stijl is.

‘Die moeten we over!’

Kyle is overtuigd van niet. Ze wil me niet geloven. Ze zegt dat haar Albergue aan de volgende straat naar links is. Dat kan niet volgens mij, want we zitten helemaal aan de verkeerde kant van de rivier. Ik probeer haar te overtuigen, maar ze wil me niet volgen, dus nemen we afscheid. Onzeker loop ik de brug over. Wat als ik ongelijk heb? O jee, waar ben ik? Ik ben pas halverwege de driehoekbrug als Kyle me achterna komt gespurt. ‘You are right, we are on that side of the river.’ Oef!

Matis scheurt van de honger als ik op de kamer kom. We begeven ons naar de kelder waar de tafel al gedekt staat voor een klein groepsdiner. Drie schattige oudjes zijn al op het appél. Ze gebaren ons erbij te komen zitten. Aloïs komt vanuit Oostenrijk gestapt. Ik schat hem boven de vijfenzeventig. In Genève heeft hij zijn vrienden Hans en Godfried opgepikt en samen zijn ze onderweg naar Compostela. Aloïs overbrugt voor de vierde keer Oostenrijk-Compostela. Die mannen zijn aan hun laatste kilometers bezig. Dat dwingt wel respect af. Ze spreken allemaal Duits, toevallig ook de moedertaal van onze chef-kok van dienst, dus dat is de voertaal vanavond.

Tussen het voorgerecht en het tussengerecht, slaat de rookdetector opeens alarm. Een oorverdovende sirene loeit door gans de kelderverdieping. Uit de keuken komt een wolk rook waar we erg van moeten hoesten. Ik ruik aangebrande olijfolie en ui. Matis gaat de schade opmeten in de keuken. Onze chef heeft er daar duidelijk een boeltje van gemaakt, maar staat volgens Matis, alsof er niks aan de hand is, rustig in een wolk van aangebakken lucht verder te koken. Ik kijk geschrokken naar de opa’s die er eens goed mee moeten lachen. Daar zitten we dan, in de aangebakken lucht, met een gierende sirene, te wachten op ons eten met drie schattige opa’s. Dat kan ook alleen maar ons overkomen! De rest van de maaltijd stel ik me dienstbaar op. Ik bedien de opaatjes, die eten als beren. Waar blijven ze het steken? Matis heeft het naar zijn zin en de opa’s besluiten bij hem te blijven om voetbal te kijken en kei hard voor België te supporteren. Als ik mijn boekje neem om wat notities te maken over onze dag, zegt Godfried. Schrijf dit maar op:

Der camino hat tausend Gesichter, Sie sind alle verschieden, aber alles shön. Allen freundlichen Gesichter. Du wunderst dich: Warum kann die Welt nicht so sein?

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *