08/07 Zubiri-Arre (vervolg)
De hospita ziet mijn gezicht en stelt ons op slag een kamer alleen voor. Niet bij de grote luide troep peregrino’s, maar in het deel waar de pastoor vroeger woonde. Ze waarschuwt ons wel dat het niet zo veel soeps is en dat de kleuren terrible zijn, wie kiest er nu voor de combinatie sinaasappeloranje en appelgroen. Toch is het stil en rustig en we hebben een eigen badkamertje. ‘O ja,’ voegt ze toe, ‘als ik moet wassen, dan doe ik dat met plezier. De wasmachines zijn hier constant bezet. Heel vervelend.’ Ze steekt onze was wel even bij haar in het sop. Door haar lieve zorgen besef ik hoe ik eruit moet zien. Als door een mangel gehaald, en zo voel ik me eerlijk gezegd ook. Alweer een engel op onze weg die een stukje stinkende realiteit overneemt vandaag en het vriendelijk witwast.
Matis en ik hebben een ongeschreven regel. Ik slaap boven en hij beneden. Hij geraakt de trapjes niet meer op zegt hij. Alsof dat bij mij wel lukt….Je wilt mij niet het bed zien in-, en uitklauteren, ik doe het op sleffers want mijn voeten doen al pijn alleen maar door naar het trapje te kijken, maar hij belooft wel dat we op dag zeven wisselen en dat hij dan zeven dagen boven slaapt. We hebben deze deal beklonken met een glas Aquarius, dus ik weet wat me te doen staat als ik weer een stapelbed zie verschijnen in het piepkleine gifgroene kamertje dat voor de komende nacht het onze is. Wel grappig dat er hier een schilderij van La Madonna, madre di Gesù hangt, pal voor mijn neus op hoogte van het stapelbedverdiep. Het valt me onmiddellijk op.
De avond voor vertrek in Saint Jean, zijn we nog snel een kaars gaan branden in de kerk voor een ‘Buen Camino’, toevallig bij een indrukwekkend mooi beeld van La Madre. Na onze allereerste klim, die de camino inluidde als: denk maar niet dat dit een makkie wordt, keek ik naar een boom waar in de stam een mini klein wit Madre beeldje verstopt zat en hier verschijnt ze weer aan me. La Madre, in onze kamer, waar het schimmelt en waar de verf in grote pellen van de muur komt. Onze kamer ligt praktisch in de kerk. Als we de zware en piepende houten deur hier recht tegenover openen, staan we op het koorgedeelte van de kerk en kijken we neer op het altaar. Echt wel een bijzondere plek. Bijna heilig denk ik.
Met mijn ziel onder de arm, neem ik Matis mee naar een pleintje waar hij een riante friet met ei en spek eet. Ik houd het bij een slaatje. Het ontbreekt me nog steeds aan eetlust. Het is zondag en het dorp is in spookmodus, dus we keren iets voor zes in een werkelijk verzengende hitte, terug naar ons klooster. Ik voel me slecht maar ga toch even in de schaduwrijke kloostertuin zitten. Enkele late pelgrims arriveren duidelijk vermoeid met pak en zak net op het moment dat wij plaatsnemen. Ze lopen dwars door de tuin achter de hospita aan die hen voorgaat naar de slaapvertrekken. Buon Camino, roepen enkele kinderen naar de net gearriveerde pelgrims. Matis en ik moeten daar heel hard mee lachen. Dat is nog eens pelgrimshumor. In mijn linkerooghoek zie ik iemand in kamelenpas de tuin oversteken. Door zijn knalroze T-shirt weet ik met zekerheid wie het is.
‘Ca va?’ Vraagt hij vriendelijk. Hij ziet al aan mijn gezicht hoe laat het is en hij weet wellicht dat ik lieg wanneer ik fijntjes: ‘Oui, oui,’ antwoord.
‘Misschien heb ik het gisteren verkeerd gezegd,’ steekt hij van wal. ‘Uiteraard moet je het rustig aandoen met die knie van jou. Maar wat je niet weet is dat ik ook veel lichamelijke problemen heb. Pijn in mijn rug en ook heel veel last van mijn knieën.’ Ik weet niet waar hij heen wil maar blijf één en al oor. ‘Door te wandelen,’ vervolgt hij, ‘als je het op een rustig tempo doet uiteraard, kan je veel pijn er als het ware uitwandelen.’ Ik knik braaf. En rouw, verdriet, woede, angst, teleurstelling, kan je dat er ook uitwandelen? Ik zeg het niet hardop.
‘De linkerknie,’ Gaat hij gestaag verder. O jee hij gaat me weer les geven. ‘De linkerknie, staat in verband met de moeder.’ Ik kijk even naar hem op. Hij staat recht en ik zit neer dus dat doet pijn aan mijn schouders. Ik kijk weer terug naar het gras en naar mijn pijnlijke voeten. ‘De linkerkant van het lichaam is de moeder en de rechterkant de vader. Het heeft te maken met loskomen van de moeder.’ La Madre, denk ik, ze achtervolgt me hier wel, zoveel is duidelijk. ‘Genou.’ Eindigt Sugar Daddy zijn betoog. ‘Het woord zegt het zelf, je-nous, en bij ‘je’ wijst hij heel ostentatief naar zichzelf, terwijl hij bij ‘nous’ zijn armen van zijn lichaam weg beweegt. JE NOUS – JE NOUS – JE NOUS.’ Drie keer herhaalt hij het, dan tuit hij zijn lippen, kijkt nog even met een blik van: ‘Just saying’, en wandelt kalm terug richting slaapvertrekken.
Matis gaat nog drie grote glazen chocomelk drinken zegt hij, hij is al volledig gerecupereerd en in opperbeste stemming, ik trek naar de eenzame hoogte van ons stapelbedje. Ik hoor hem kletsen met Louanne in de kloostertuin. Ze bespreken reizen, school en uiteraard het traject voor morgen. Ik zoek de stilte van het kamertje op en ga eens googlen naar die linkerknie en wat die me zoal te vertellen zou kunnen hebben.
***