Jody Bernal

7/06 – Roncesvalles – Zubiri

Sportsokken in Badsloefen

‘Nu is het genoeg!’

Met een smak laat ik me neerkomen op een verhoogde berm.  Als er iets is wat je heel snel leert op de camino, zijn het platte stenen en bermen vinden waarop je kunt neerzitten zonder je rugzak te moeten uitdoen maar die hoog genoeg zijn om het gewicht van je zak weg te nemen. Vuil of nat maakt niet uit, als je maar kan zitten en drinken, de rest doet er niet toe. Deze keer maak ik de clips van mijn rugzak wel los. Ik graai in mijn tas naar mijn sleffers en begin mijn veters los te knopen. Genoeg met die zware kloefkappers! De rest van het pad ga ik op badsloefen wandelen. Matis vindt het een briljant idee en volgt. Hij merkt nog op dat dan de lol er straks wel af is. De lol van je schoenen te kunnen uitdoen na een dag hard labeur. Maar de lol is er al lang af voor mij. De laatste tien kilometer waren er vandaag eigenlijk te veel aan. Het was nochtans zo mooi begonnen.

Met een regenbui vanochtend. Die ons verraste ter hoogte van het Roelandskruis.

‘Dat begint hier zo stilaan op een kruistocht te lijken.’ Zegt Matis geamuseerd. Want inderdaad, we zijn al wel enkele Roelands- en andere -kruisen gepasseerd. Je wilt niet weten hoeveel mensen hier hun laatste tocht zijn begonnen. Ze hebben allemaal een gedenkplek gekregen. We trekken snel onze regenjas aan, maar niet voor lang want een leuke bar trekt al heel snel onze aandacht. Bij het binnenkomen zien we iedereen strak naar de televisie kijken. Er zijn feesten aan de gang in Pamplona en de bijhorende stieren staatlopen worden blijkbaar live uitgezonden op de televisie. Gisteren hadden we nooit kunnen denken dat we vandaag al terug op pad zouden zijn maar wonder boven wonder heeft de nacht zijn werk gedaan en kunnen we zelfs onze loodzware rugzakken weer torsen. Mijn propere was pik ik op bij de wasserette in de kelder van het klooster, voor € 3,5 wassen ze dat varkentje voor jou. Dat kon ik niet laten liggen. Gisteren kon ik amper nog op mijn benen staan, laat staan dat ik nog een handwasje zou gaan plegen. Sugar Daddy keek heel minachtend toen ik betaalde aan zo’n vrijwilliger om voor ons de was te doen. Hij deed het natuurlijk wél manueel. Nog steeds op dezelfde sandalen, maar zijn griezelige teensokken zaten mee in het sopje denk ik.

Van het pelgrimsmenu van gisteren hadden we dan weer wel dik spijt. Na het voorgerecht moest Matis al naar buiten om een luchtje te scheppen. Ik had gelukkig soep maar hij had een pasta genomen en die was mega groot en daarna kwam er nog kip met frieten. Na een dag hiken voor je leven, gaat zo’n corpulente maaltijd er uiteraard niet in. We waren allebei blij dat ons eten er niet terug uit kwam. Voor ons voorlopig geen pelgrimsmenu meer!

De ouders van een Chinese familie met zes kinderen die ALLEMAAL meewandelen naar Compostela, lagen in ons stapelbed-compartiment. Nu hadden we al meteen gemerkt dat de mama een soort tic nerveux had. Om de dertig seconden maakt ze een knorrend geluid, als een varkentje, en dit wordt gevolgd door een diepe uitademhaling door de mond, pfieuwwt. Samen klinkt dat: Knor pfieuwt. De eerste vijf knorren moest Matis naar de gang gaan lachen. Ik probeerde niet op hem te letten en ook niet naar die mevrouw te kijken en zéker niet te luisteren. Zo rond knor acht ben ik ook maar eens goed gaan lachen in de gang. Het moest eruit. Hun bedden staan op amper een meter van de onze dus zo gemakkelijk is dat allemaal niet. Je deelt een soort openbare hotelkamer met wildvreemden. Haar man, de viriele schepper van zes gezonde kinderen, had dan misschien geen zenuwtrek, maar wel een heel strakke witte marcel, waarover hij een groot houten kruis draagt. En, hij snurkt ook, maar dan als een beer. Knor en snurk aanwezig, en dan moest de avond in Roncevalles nog vallen.

‘We hebben hier weer de hoofdvogels afgeschoten mama,’ Grinnikt Matis. Ik ben te moe om me het aan te trekken en eerlijk, van bed wisselen lukt me gewoon niet meer vandaag want ik geraak niet meer recht.

Oordopjes redden gelukkig onze nachtrust.

De ochtend in Roncesvalles en het ontbijt verlopen dus in opperbeste stemming. We wandelen rustig een dorpje door, komen op magische paden en wandelen in rust en natuur terwijl het zonnetje er al schuchter doorkomt. Had ik al gezegd dat het hier wondermooi is. Het is hier waanzinnig mooi, vredig en geweldig. Wat een dag! Wat een zonsopgang!  Rond elf uur, en na alweer een fikse klim, besluiten we aan onze tweede ontbijtronde te beginnen. In de schaduw staan twee stenen banken met een tafel, dus die kans kunnen we niet laten liggen. Al snel krijgen we gezelschap. Een Duits koppeltje vraagt of ze erbij mogen komen zitten. Ze zien er vooraan de dertig uit, maar vooral heel afgepeigerd. Ze begrijpen niet waarom alle pelgrims hen al gedubbeld zijn vandaag. Zijn ze dan de enige met spierpijn en een te zware rugzak? O nee, wij begrijpen EXACT wat deze twee bedoelen. Wij hebben ook al heel veel bekende gezichten moeten laten passeren vanochtend. Wij komen maar traag vooruit. En we stoppen vaak. Het is immers geen race en wij kunnen gewoon niet sneller. Wij besmeren ons vers brood met boter en Nutella. De smaak van opperst geluk vult mijn mond. Ik haal mijn knieband uit mijn rugzak en vertel het koppel dat ik last heb aan mijn knie sinds die helse afdaling gisteren. De man van het koppel heeft zijn stapschoenen al uit en gaat op zijn blote voeten in het gras staan. Hij heeft geen knieproblemen, maar wel een serieus ‘blisterproblem’. Hij zegt het in het Engels met een zwaar Duits accent dat me aan Allo Allo doet denken. Hij vertelt ons ook dat hij wel eens aan Tai Chi doet en dat je misschien het best een beetje door je knieën zakt en dan rustig met de benen licht geopend en de voeten een beetje naar buiten gedraaid, daalt. Hij loopt kleine rondjes in het gras en probeert verschillende technieken uit die er allemaal even grappig uitzien. Hij dartelt rond in de wei, gaat helemaal op in zijn eenmansvertoning en lijkt meer op een clown uit Cirque de Soleil dan op een pelgrim met de toeren die hij allemaal uithaalt en voordoet.

‘Hen-ri!’ Zijn vriendin roept hem met een streng gezicht tot de orde. Ze vindt dat hij een beetje te veel opgaat in het wandeltechnieken showen die je knie niet overbelasten. Hij maakt met een schuldbewust gezicht zijn rondje met ver uitgespreide benen, waarbij hij precies wandelend op het toilet zit nog af. Tot hilariteit van ons. Wij vinden Henri op slag helemaal de max. Maar we moeten verder.

We stappen rustig verder tot we de ‘fotochinees’ aan een beekje snapshots zien maken. De fotochinees, zoals wij hem noemen,  zijn we gisteren wel twintig keer tegengekomen. Hij is helemaal in het zwart, lange broek, zwarte sneakers, zwarte kousen, hij draagt zwarte armbeschermers en zelfs zwarte handschoenen en een spierwitte zweetband in zijn zwarte haren. We weten met zekerheid dat hij uit Japan komt, omdat hij een Japanse vlag op zijn rugzak heeft genaaid, maar we noemen hem ‘de fotochinees’ omdat hij van ECHT van alles foto’s maakt met een statief, zodat hij er ook zelf ook altijd opstaat.

Matis redeneert: ‘Het is zoals de frietchinees. Dat is een frituur door Aziatische mensen uitgebaat. Wel een Japanner die van alles foto’s maakt, noemen we een fotochinees.’

Logisch toch?

Elke keer als hij ons ziet, moet hij keihard lachen, omdat we elkaar zo-veel tegenkomen. Je krijgt hier heel snel een soort band met bepaalde mensen, ook al wissel je helemaal geen woord. We knopen snel onze veters los en gaan pootje baden ik het ijskoude water van dit idyllisch gelegen bergriviertje. Ons Duits koppel met de grappige Henri en zijn ernstige vriendin, komen er ook bij en het mollige meisje, waarvoor ik gisteren al heel veel ontzag had. Je moet het maar doen, zo’n helse tocht met een zware rugzak en flink wat overgewicht, komt ook aangestapt.

Wanneer ze het bruggetje oploopt, maak ik een mooie foto van haar. Ze bedankt me en stelt zich voor als Julia uit Bulgarije. Alsof de duivel er mee gemoeid is, komt ook Mireille uit France eraan. Gisteren aten we samen met haar en Stefano uit Italy een overdadige pelgrimsmenu. Ik vertel Mireille dat ik Stefano vanochtend al heb gezien. Stefano is een Italiaan met grote blauwe ogen die altijd een beetje tranen. Matis zegt dat hij een beetje aan Mister Bean doet denken, maar daar heb ik niet op gelet. Ik ben echt te moe om op te letten hoe de mensen er hier uitzien. Soms voel ik me echt duizelig van al dat stijgen en dalen en mijn knie begint me echt grote zorgen te baren. Ik moet het rustig aan doen. Ik wandel nu al als een soort kreupel mens en we zijn dag twee. TWEE, zeg ik u! Mireille is zeker boven de vijftig en doet het ook rustig aan. We zitten nu aan de rivier met ons kleine clubje dat bestaat uit kreupele (ik) met teenager, oudere kettingrookster (Mireille), gezellig dikkerdje (Julia) en twee Bourgondische genieters (Henri en Claudia). Ons Duits koppeltje. Ze smeren elkaar lachend in met zonnecrème en genieten zichtbaar van hun duizendste pitstop.

De Prutsersclub

Matis doet met tegenzin zijn kloefkappers weer aan. Het is hier té leuk, maar we hebben amper de helft van ons traject van vandaag gestapt. We hebben nog wel wat te doen. We moeten verder want alle anderen zijn ook al weer weg. Zware rugzak weer op de rug en vooruit. We stijgen een dikke kilometer en zien een klein café in de verte opdoemen. Water! Hier kunnen we onze Klean Kanteens vullen. Yes! Mireille zit al te lachen als ze ons ziet komen aansloffen en ook de fotochinees, die aan het tafeltje naast Mireille selfies zit te maken, doet het bijna in zijn broek. Ik vraag zijn naam. ‘Dw-Ike’, zegt hij. ‘Drake?’ Vraag ik lachend. Hij knikt van ja om ervan af te zijn denk ik.

‘Oké, Drake, hello again!’

Hij is best ijdel, want hij legt zijn gitzwarte haar telkens goed voor elke nieuwe selfie. Claudia en Henri komen ook naar buiten en believe it or not maar Julia loopt ook het restaurant uit en komt met drie verschillende zonnecrèmes bij ons aan tafel zitten. Ze heeft hier geluncht zegt ze met een zwaar Bulgaars accent. En nu gaat ze zich helemaal insmeren met crièames. Ze vraagt of we ook wat van haar crièames willen gebruiken. Wij maken er dankbaar gebruik van.

‘I may be a pilgrim,’ Merkt Julia op, ‘but I am also a woman!’

‘A whole lotta woman,’ denk ik. Ik mag haar wel, ze is een positivo.

De prutsersclub is weer compleet. Ik wil niet weten waar de flinke doorstappers, de fitness boys en girls, nu al zijn op het traject. Mireille vraagt of we nog helemaal tot in Zubiri gaan vandaag? Jazeker, dat is ons plan. Ze zegt dat het nog zeker tien kilometer is. Dat valt tegen! Het is namelijk al twee uur. We hebben flink getreuzeld vandaag. De zon brandt fel en de realiteit kicks in hard. Ik zeg tegen Matis dat we nu wel echt moeten doorstappen als we nog moed willen vinden ons doel te bereiken, want in de namiddag zakt je energie als een pudding in elkaar en begint je rugzak pas echt door te wegen. Dat weet ik nog van gisteren.

Troostbos

Het is echt niet zo dat je hier vijf kilometer per uur kunt afleggen. De paden zijn of stijgend of dalend, vrijwel nooit recht. Soms is de begroeiing zo dicht dat je met je stokken een weg moet banen. Het is mooi maar zwaar. Er liggen veel stenen en je moet echt opletten waar je loopt. De weggetjes lopen over riviertjes, kleine bruggen, grote stenen, kortom waanzinnig mooi, toch loop je soms een kilometer in de brandende zon vooraleer je weer dankbaar de schaduw mag induiken. Het is daar, in het troostbos, zoals ik het zelf noem, dat ik mijn eerste echte klop van de dag krijg. Mijn knie doet echt pijn en ik ben echt moe. Ik moet vechten tegen tranen.

‘Hey, waarom ween ik nu?’ Denk ik.

Het is de natuur. Het pad waarop we lopen is langs beide kanten begroeit en die begroeiing zorgt voor een soort boog waaronder we kunnen lopen. De zonnestralen schijnen zachtjes naar binnen. Het is de natuur die me nu energie geeft en troost om verder te kunnen. Wat is ze prachtig, wat is ze zacht. Dit is een troostbos. Het voelt echt zo. Waarom doen wij haar zo naar de klote? Waarom behandelen wij de natuur niet met meer ontzag en respect? De tranen stromen over mijn wangen. Ik kan écht niet geloven dat wij moeder natuur behandelen zoals we dat doen en dat dezelfde moeder natuur zo zacht en ontvankelijk blijft voor ons. Zo gevend. Zo prachtig.

Geloof het of niet, maar in het diepst van mijn verdriet om wat wij de natuur aandoen, komen twee knaloranje vlinders rond mij dansen. Ze fladderen hun mooie eigen vlinderdans en blijven echt een paar honderd meter bij ons fladderen. Ze lijken me te willen zeggen: Hey komaan, neem het allemaal wat lichter op. Matis loopt voor me en merkt niets van mijn inzinking. Hij stopt wel even om een foto te maken van de vlinders wanneer ze landen op een blad. Het doet me zo’n plezier dat hij ze ook ziet, zonder dat ik iets gezegd heb.

Het pad wordt zwaarder. Om beurten passeren we de Duitsers, Julia of Drake. Ze worstelen ook allemaal met dit moeilijke pad. Mireille is misschien slimmer geweest door te stoppen daarstraks. Voor haar was het genoeg geweest. Ik worstel met die linkerknie van me en vooral tijdens de afdalingen wil ze niet meer mee. Ik besluit dat mijn schoenen te zwaar wegen en dat ik zo niet meer verder kan. Ik wissel mijn Lowa’s voor sleffers. Niet meteen het slimste idee, maar mijn knie trekt het gewoon niet meer met die zware schoenen.

Heel voorzichtig dalen we af op onze sletsen. We krijgen van dit idiote zicht de slappe lach, maar wenen tegelijk ook bittere tranen. Zelfs Matis verliest wat vocht. Tot overmaat van ramp is ook al ons drinkwater op. Het is bloedheet, veel te moeilijk en het wordt al kei laat.

‘Whaaaaaaaaaaa!’ Ik gil zo hard dat ik zelf van schrik.

‘Ik ga een review schrijven over dit pad,’ Zegt Matis, ‘diegene die dit pad gemaakt heeft, is zot!’

‘Waarom heeft Rokki dit niet verteld?’ Ik begrijp niet dat ons nichtje Roxanne, die hier twee jaar geleden liep, ons dit niet heeft gezegd.

‘Dit is niet te doen! Whaaaaaaaaaaaaaaa!’ Gil ik opnieuw en ik sla mijn Nordic Walking stok kei hard tegen een boom. Vanaf nu moet ik verder met één kromme stok. Matis moet kei hard lachen en ik ook, maar ik moet ook tegelijk wenen. Hoe lang kan een afdaling zijn? Ik krijg een déjà-vu naar gisteren.

Het donkerste uur is het uur voor de zon opkomt

Ik herinner mij ineens een appel. Als toetje bij het pelgrimsmenu, hebben we gisteren twee appels gekregen. Ik heb ze in mijn rugzak gestoken. Eentje heb ik vanmorgen al gegeten, maar Matis wilde de zijne niet dus die heb ik nog. In een appel zit sap, dus….Het gezicht van Matis licht op.

‘Theoretisch gezien is het mijn appel,’ Zegt hij, ‘jij hebt die van jou al op.’

In de praktijk betekent het dat ik toch twee happen mag. Het sap in de appel smaakt als godenwater. We worden er licht euforisch van. De appel blijkt net genoeg energie te geven om het laatste stuk richting dorp aan te kunnen. Om zes uur strompelen we helemaal verwilderd Zubiri binnen, beiden nog altijd op sleffers. We zien meteen een Auberge. De Auberge is het eerste huis van het dorp. Ik bel aan, een man doet open en ziet twee kreupele badsloef Belgen waarvan eentje (ik) een blijtsmoel heeft. Hij trekt zijn wenkbrauwen op.

‘Quanta costa?’ Meer krijg ik er niet uitgeperst. Ik wijs naar de poster met verschillende kamers erop.

€ 45, schrijft hij op een blad. Ik wijs naar de poster waar € 30 op staat. Hij antwoord dat het per persoon is. Maar omdat alleen -en hij wijst naar een foto van een klein kamertje- de kleine kamer nog vrij is, kost het maar € 45. Ik ben te moe om te discussiëren. Ik knik dat het oké is. Hij wijst naar ons schoeisel en vraagt iets dat ik niet versta. Ik wuif zijn vraag weg. El baño, por favor. Vraag ik. Want ik moet al heel lang heel dringend.

‘Amai,’ Zegt Matis, ‘mama, uw Spaans is kei goed.’

‘Ja,’ Antwoord ik zichtbaar geflatteerd met dit mooie compliment, ‘Ik ben misschien Jody Bernal niet, maar Spaans, dat lukt nog wel.’

***

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *