Caminoslakken

Team Slak

Mijn zoon ontpopt zich op onze eerste dag als een humorist pur sang.

‘Mama,’ merkte hij heel droog op, ‘we zijn nu officieel bij de slakken van de camino. Het ergste is,’ gaat hij bloedernstig verder, ‘ik ben een man van getallen.’ Ik kijk hem vragend aan: ‘Een man van getallen? Huh?’

‘Weet je dat het stukje waar we nu ruim drie uur over gedaan hebben, dat doe je met de auto in tien minuten.’ Dat zijn inderdaad harde cijfers.

De slakken, we zijn er al enkele tegengekomen onderweg, van die grote zwarte slijmslakken met twee kleine voelsprietjes. Ze zien eruit alsof ze gemaakt zijn uit van die gummiberen om op te eten. Wij zien er ook wel een beetje zo uit. Vochtig, glimmend en vooral traag, héél traag.

Na de deugddoende stop bij Refuge Orisson, volgen we in het spoor van de sierlijke eagles, het glooiende landschap dat tussen bergflanken, uitgestrekte weilanden en kuddes schapen kronkelt. De hellingen zijn nog steeds pittig maar toch minder onverbiddelijk dan vanochtend, ook al stijgen we hier wel meer dan vijfhonderd meter tegenover ons vertrekpunt, Saint-Jean-Pied-de-Port.

We zien een bordercollie een kudde schapen bijeen drijven op hoogst professionele wijze. De herder die iets verder staat, geeft de hond commando’s die hij feilloos uitvoert. We blijven even kijken naar dit verbluffend staaltje vakmanschap. Of beter gezegd: vak-hond-schap. Wat een feest om hier te zijn. Het valt niet uit te leggen hoe mooi het is. Af en toe krijg ik zomaar kippenvel.

Team Nutella

Rond de middag nemen we tijd voor een zelf meegebrachte lunch. Wat goed dat we gisteren wat basics hebben gekocht, want het ziet er niet naar uit dat we hier een tearoom gaan tegenkomen. We zitten zo hoog dat er al lang geen huizen meer staan, alleen natuur, bergen en natuur. We kiezen een grote platte steen uit en toveren speculaasjes, boter en Nutella uit onze rugzak. We stapelen de speculaasjes op elkaar met een dikke laag boter ertussen, en dopen ze daarna in de choco.

‘Lap, al mijn calorieën die ik vandaag heb verbrand, eet ik er terug bij.’ Grijnst Matis. Onze picknick verloopt in opperbeste stemming. Gelukkig weten we niet wat ons nog te wachten staat.

Zo rond een uur of twee verlaten we de sfeer van bergen, schaapjes en vergezichten en wandelen we langs een smaller pad een feeëriek berkenbos in. Het lijkt weggelopen uit een sprookje, zo mooi is het. De berkenstammen staan op een helling en hebben allemaal grillige vormen. Het pad en de helling zijn bedekt met oranjekleurige bladeren, die in combinatie met de witte stammen een soort mysterieus schilderij maken. Eentje van Gustav Klimt. Het met dikke lagen bladeren bedekte pad,  maakt het ook iets makkelijker om te dalen. Onze schoenen zakken diep weg in de bladspijs en voorkomen uitschuivers.  We moeten flink dalen nu want alles wat we vandaag hebben geklommen, gaan we voor aankomst in Roncevalles, weer naar beneden moeten wandelen. Klimmen is mentaal best zwaar omdat je tegen een berg opkijkt en of je nu wilt of niet, je moet erover. Lichamelijk valt het uiteindelijk best mee. Je recupereert heel snel. Dalen is mentaal een makkie, je hoeft alleen maar naar beneden. Toch is het lichamelijk veel zwaarder. Je moet rekening houden met de gladheid, losliggende stenen en sommige stukken zijn gewoon ronduit gevaarlijk, dus je hoofd er elke seconde bijhouden is echt noodzakelijk.

Berm en steen

Je ontwikkelt als snel een heel goed gevoel voor berm en steen. Ze zijn de ideale rustplekken. We stoppen aan élke geschikte berm en/of steen die we tegenkomen. Maar tijdens onze pauzes, die echt niet lang duren, merken we wel dat alle andere pelgrims ons voorbijsteken.

‘We worden hier weer flink gedubbeld, mama.’ Weer zo’n oneliner van Matis, ik ga ook dubbel, maar dan van het lachen.

Door berk en been

Om een lang verhaal kort te maken, de afdaling in het berkenbos duurt eindeloos. Achter elke bocht hopen we een stukje beschaving te zien maar neen, het enige wat we zien zijn meer berken, eiken en beuken en nog een helling en nog een  fikse afdaling en nog één en nog één. Mijn linkerknie heeft nu echt genoeg gehad en begint pijnlijk te steken. Ik ken het gevoel en weet dat het voor mij vandaag over en uit is. Maar dit berkenbos denkt daar anders over.

Daarom is het al vijf uur geweest wanneer EINDELIJK het immense klooster opdoemt waar we zullen overnachten. Ik barst nog nét niet in tranen uit wanneer ik een echte bank zie om op te gaan zitten.  Met een luid applaus worden we ontvangen door de vrijwilligers die hier in het grote klooster de pelgrims wegwijs maken. Wel heel leuk, al die lachende gezichten die je proficiat wensen met je loodzware tocht. En raar dat je zo kunt thuiskomen op een plek waar je nog nooit eerder bent geweest.

‘Waarom wou jij de camino wandelen?’ Vraagt Matis me met een vermoeide blik, terwijl hij zijn wandelstokken met een plof op de grond laat neerkomen. Ik knoop mijn schoenen los en kijk voorzichtig onder mijn korte stapsokken naar de schade aan mijn hielen. Links een blaar van vier bij twee, rechts eentje van twee bij twee. Centimeter hé!                                              Net wat ik al dacht. Zo’n verfrissende gelzooltjes mogen dan zo heerlijk zitten, ze laten niet meer genoeg plaats voor fel opgezwollen voeten. Dus neem ik ze met pijn in het hart uit mijn schoenen. Ik heb hier al een tafel gespot vol dingen om te schenken. Andere pelgrims mogen hier dan van nemen wat ze kunnen gebruiken. Deze zooltjes worden mijn eerste gulle gift, en zeker niet de laatste, want mijn rugzak is écht véél te zwaar.

De slaapzalen in het klooster hebben compartimenten zoals in een trein. Je krijgt telkens twee stapelbedden, een muurtje en weer twee stapelbedden met een klein gangetje ertussen. Normaal zou ik hier eens goed mee lachen, maar nu kijken Matis en ik naar de slaapzone zoals we naar een winnend lottoticket zouden kijken. De gang vol slaapcoupés, lijkt op een showroom van Decathlon. Iedereen heeft die dunne felgekleurde handdoekjes en wandelsokjes in snoepkleuren. Moest ik niet beter weten, ik zou denken dat het Leuven Foor is met al die vlaggen en wimpels hier.

Na een ijskoude douche, warm water is hier duidelijk alleen een ‘perk’ voor de early arrivers, die mijn vanzelf opengespatte blaren flink ontsmet heeft, kunnen we eindelijk de schade van vandaag eens rustig opmeten. Matis stond in het mannengedeelte naast mij te douchen en zei achteraf: ‘Ik heb u wel horen kajieten hoor, mamie.’ Ik voelde me wel wat betrapt. Jah, ik heb een paar keer ‘Auw auw auw’ gezegd en misschien ook wel eens drie keer heel stilletjes gevloekt. En dat in een klooster. Whoops.

Schade na een dag:

-twee hielblaren voor mij, de voeten van Matis zijn wonderwel helemaal oké.

-twee pijnlijke heupen van de rugzak omsluiting die telkens over dezelfde plekken schuurt voor mij, Matis is opnieuw oké, zijn rugzak weegt minder zwaar.

-voor mij, pijnlijke voeten en spieren die zo veel aandacht vragen dat ik de blaren gewoon niet eens voel en vooral ook pijnlijke voeten voor Matis.

Uit de rugzak geschonken aan het goede Pelgrimsdoel:

Mu: Gloednieuwe gelzooltjes, mijn gele reservehanddoek (reservehanddoek??? What was I thinking???), regenponcho (ik heb nog een jas)

Matis: Blauwe reservehanddoek

***

Het Never Ending Berkenbos

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *