Pinchos for life

13/07 Navara-Navarrete 

Navarrete zien en sterven

We hebben onze gewoontes en routines al een beetje te pakken na een kleine week onderweg. Zo stippelt Matis altijd de routes uit, hij is tenslotte de man van de getallen, en hij kiest ook de Albergues en waar we gaan eten. Ik mag dan weer altijd als eerste douchen omdat Matis liever eerst een uurtje acclimatiseert. Dat roept hij al na tien kilometer stappen om acht uur ’s morgens.

‘Mama, straks als we er zijn, ga ik eerst een dik uur acclimatiseren.’ Ieder zijn eigenaardigheden, denk ik dan. Ik heb de voorbije dagen steeds boven geslapen in de stapelbedjes en vandaag is het eindelijk onze wisseldag.

‘I want to fly like an Eagle

To the sea

Fly like an Eagle

Let my spirit carry me

I want to fly like an Eagle till I’m free

Oh Lord, through the revolution’

Neurie ik, terwijl we naarstig op zoek zijn naar een bakker voor Matis. Hoe sneller dat kind ’s morgens suiker binnenkrijgt, hoe beter. Helaas is alles nog pot toe op dit uur dus zullen we tot Longroño moeten wachten om te ontbijten. Twee keer lapt hij me de fopcamino vanochtend en uiteraard trap ik weer met mijn beide apostelpatta’s in.

‘Mamsepams, zo goedgelovig!’ Lacht hij me vierkant uit. Zonder eten kan dat kind toch echt wel de etter uithangen, man man man. Het is drukkend warm als we door een soort KMO-zone, waar het ene wijnhuis het andere verdringt, de stad binnenlopen. Bij de eerste bar houden we meteen halt. Ze serveren koffie en ik kan zelfs een croissant fixen, maar Matis weet nu al dat er nog een tweede ontbijtronde volgt, want hij is nog niet voldaan. Zijn been speelt hem ook parten sinds gisterenmiddag. We zijn u-ren door de brandende zon gelopen en zijn kuiten vertonen grote rode plekken die jeuken en branden en erg warm aanvoelen. Na de koffie, vinden we in de hoofdstraat een prachtige bar waar ze zelfs nog betere koffie schenken. Matis bestelt een driehoekvormige tosti waarvan zijn mondhoeken op slag twee verdiepingen hoger komen te staan. Ik maak enkele foto’s van dit prachtige pand en vraag een glas met ijs, hielo, heet dat hier. Ik heb een spierwit dun verband op zak dat ik in het ijswater dompel om het pijnlijke been van Matis mee in te pakken. Dat zal hopelijk verzachting en verkoeling brengen. Uit de speakers van de Malabar, want zo heet ze, klinkt 1973 van James Blunt. Zonder dat ik het door heb begin ik luidkeels mee te zingen. De mevrouw achter de bar, zet de muziek onmiddellijk een paar decibels hoger. Ik merk nu pas hoe zeer ik muziek mis. Matis heeft zijn croissant nodig om ’s morgens uit de startblokken te schieten, terwijl muziek mijn spijs en drank is. Ik shazam 1973 en ook Hero dat vlak daarna speelt. Voor mijn playlist.

Michel Angel

Het is dan nog wel heel vroeg, maar de sfeer van deze aangename stad pakt ons meteen beet en verleidt ons om hier nog wat meer van onze kostbare tijd door te brengen. We bezoeken op ons gemak de Kathedraal en Matis vindt een klein kunstwerkje dat bijna weggestopt zit in een mega kluis die achteraan in de kerk tegen een muur hangt. Voor een halve euro kan je het werkje verlichten. Ik steek er geprikkeld door een enorme nieuwsgierigheid, vijftig cent in. Wat het werk van de befaamde Michel Angel of Michelangelo Buonarroti, je kent hem van zijn David en natuurlijk ook van de Sixtijnse kapel, hier komt te hangen….We hebben geen flauw idee, maar we kijken wel met open mond de volle vijf minuten dat het licht blijft werken. Enkele andere toeristen proberen ons te verdringen om ook een glimp te werpen op dit enorm oude werkje dat dateert van 1540, maar wij hebben betaald dus blijven van op de eerste rij gapen tot alles weer donker wordt achter het dikke beveiligde glas. Matis is nog meer gefascineerd door de immense beveiliging van dit werk dan door het werk zelf. Een beetje opzoekwerk achteraf leert me dat het werk pas een jaar of acht geleden aan deze grootmeester werd gelinkt én dat een meer spirituele benadering op de kruisiging werd beoogd door de schilder. Er staan drie vrouwen, waarvan eentje onmiskenbaar zijn moeder is, aan de voeten van Christus. Zij zullen straks zijn wonden wassen en hem doen opstijgen uit de dood. Is dat misschien de belangrijkste taak van een vrouw? Ik bedenk het me als weer terug op het grote plein voor de kerk staan in de brandende zon, je zoon, je partner, of de man in het algemeen uit zijn lijden verlossen en hem bevrijden van zijn kruis, zijn wonden verzorgend zodat hij kan uitstijgen boven zichzelf en de dood? In het geval van Matis betekent dit voldoende koffie vergieten en croissants voorzien, of er valt gewoon niet mee te handelen.

In de verte zien we een winkeltje met hoeden en manden en er staan prachtige fauteuils buiten. Daar wil ik wel eens gaan kijken. Eenmaal binnen is het helemaal wat ik verwacht had. Een mysterieus rariteiten kabinet, van een – volgens mij -heel interessante eigenares. Ik fantaseer dat ze hier een beetje van haar turbulente levensgeschiedenis onthult door de prachtige producten die ze tentoon stelt en verkoopt. Kleding, vintage juwelen, handtassen, manden, een grote rotan Emanuelle stoel en meer moois dan je oog met één blik bevatten kan. We kunnen helaas niets kopen, mijn rugzak is nog steeds te zwaar, maar vragen wel een stempel. Dit is a place to remember! Bovendien blijf ik nog wat treuzelen omdat er leuke muziek speelt in haar shop. Ik shazam This Is The Last Time van Keane. Op de cover van dit nummer staat een bebloede stier met enkele spiesen in zijn nek. Of hoe alles op zijn plek kan vallen, ook al zijn we Pamplona dan wel al voorbij.

‘Jullie gaan toch niet de hitte in met die rugzakken?’ De vrouw achter de kassa stelt de vraag in onberispelijk Engels.

‘Toch wel, we moeten nog naar Navarrete.’ Antwoorden we moedig.

‘O jee,’ zwaait ze met haar armen. ‘Dat is niet verstandig nu, daar is het veel te warm voor.’

We springen nog even binnen bij de dienst toerisme voor een nieuwe kaart. Onze vorige stopte hier in de stad waar we nu zijn, en die getekende kaarten die ze hier gratis voorzien, zijn echt wel leuk en overzichtelijk. De dame achter de balie geeft ons zeker tien zakjes met snoep cadeau, suiker voor onderweg, wuift ze haar gulheid en onze bedankjes weg. Matis opent er natuurlijk meteen al twee en giet ze zonder te kijken wat het is in zijn mond. Vlak voor we het gigantische stadspark inlopen, kopen we nog een fles water en zie ik een grote snoepwinkel met de naam: Don Caramelo.

‘Matis, ik heb jouw naam gevonden, ‘ Lach ik vrolijk. ‘Jij bent vanaf nu Don Caramelo, de wandelende snoepwinkel.’

‘Dan bij jij Frodo, mamsie.’ Antwoord hij toch wel lichtjes beledigd, al moet hij toch toegeven dat de naam treffend is.

‘Frodo,’ Knik ik. ‘Mja, kan zeker kloppen, als ik naar mijn voeten kijk…’

‘Wees blij dat ik je niet Gandalf noem, mamsepams.’ Zegt hij met veel overtuiging.

Ik herinner me nog de spiegel in onze hotelkamer in Zubiri. Ik had erin gekeken vlak nadat ik mijn rugzak op de grond had neergezet. Mijn schouders en nek waren zo gezwollen dat het leek of Quasimodo en niet ikzelf voor de spiegel stond. Ik zwijg maar wijselijk over dit voorval en ga snel akkoord met Frodo.

Matis blijft enorm spraakzaam. Hij vertelt honderduit over Netflix series en zijn lievelingsonderwerp: de misdaad. Het boeit hem mateloos. Ik zeg hem dat ik vermoed dat hij later wellicht criminologie zal gaan studeren. Ten eerste heeft hij letterlijk en figuurlijk een zeer goede neus, en dat bovenop zijn scherpzinnige en nieuwsgierige aard. Er ontgaat hem werkelijk niets, hij hoort en ziet alles. Ik vind dat hij niet zou misstaan op de afdeling van CSI en ik zie hem zo als hoofd van de afdeling private investigations. Hij beaamt mijn idee en zegt dat hij niet kan wachten om in zijn Mustang te arriveren om dan tegen de agenten, die al op de crime scene aanwezig zijn, te zeggen dat ze allemaal moeten opkrassen.

‘Inspector Bruggeman zal het hier eens oplossen.’ Zegt hij streng en met opgeheven vinger.

‘Un caso para inspector Don Caramelo.’ Plaag ik hem. Hij geeft me een stomp met zijn ellenboog.

Geheimen

Matis wil me vandaag nog een geheim vertellen. Wel, wel, wel, elke dag hier volgt het ene geheim het andere op. Ik luister aandachtig naar hem. Blij dat hij me over hele kleine dingen, die voor hem natuurlijk heel grote dingen zijn, in vertrouwen neemt. Uiteraard kan ik zijn geheimen niet delen. Ik vergeet ze trouwens ook onmiddellijk nadat ze gezegd zijn, het moeten wel geheimen blijven hé? Omdat er zo weinig schaduw op ons traject te vinden is, houden we de ene drinkstop na de andere. Ik maak verschillende keren mijn sjaaltje nat en knoop het dan in mijn haar voor wat verkoeling.

Ik leer van mijn zoon dat een snelle planga een bril is uit één stuk in flitsend spiegelglas. De bicilgrims, pelgrims op de fiets, noemt Matis bijna allemaal snelle planga’s, want ze dragen van die smalle brillen met oranje, blauw, rood, groen of geel spiegelglas. Wat opvalt is dat de bikers echt wel bijna allemaal macho’s zijn. Vrouwen met de fiets zie je hier maar weinig en de mannen dragen stuk voor stuk ultra strakke pakjes waar hun billen als grote jamons instaan en zelfs bijna uitbarsten. Ze hebben allemaal zwart haar, een stoppel-, of echte baard en zien zo bruin als een aangebakken friet. Ik leer zelfs ook wat jongeren slang vandaag. Zo moet je de ‘N’ in elk woord zetten om mee te zijn met de taal die op school gesproken wordt. Fietsen wordt bijvoorbeeld fientsen en lopen is lonpen. Frienten zijn frieten en ketchup wordt kentshup, enzovoort. Als ik vraag waarom ze dat zo doen, krijg ik het antwoord dat er geen waarom is. Het is gewoon zo.

‘Onké!’ Knik ik verward.

Buen camino

De warmte van de mensen geeft ons veel steun onderweg. Iedereen, ook oudjes en kleine kinderen wensen je een goede tocht en glimlachen vriendelijk wanneer je voorbijkomt. Er is veel respect voor peregrino’s hier. Vandaag moeten we een gevaarlijk punt passeren. Voor we daar komen hebben we nog een fikse klim en een lange afdaling voor de boeg en die loopt zo goed als naast de snelweg. De klim gaat vlot, maar waar de afdaling start, begint ook een lange afsluiting die het wandelpad afbakent. Je ziet de snelweg nog wel, maar kunt er niet zomaar heenlopen. In de draad hangen honderden, nee duizenden houten kruisjes, gemaakt met takken die ze hier van de grond geraapt hebben. Er hangen soms doodsprentjes en foto’s, ook wel eens een briefje. En voor de rest kruisjes, kruisjes en nog eens kruisjes voor zover je oog kan zien. We zijn intussen bijna negen uur op pad. Plots voel ik me heel erg misselijk worden. O jee, zou ik een zonnesteek te pakken hebben? Het pad is steil, de zon geeft veel te veel warmte, de voorbijrazende wagens en hun lawaai en al die kruisjes, al die overledenen die hier herdacht worden. Allemaal issues die hier aan de draad gehangen werden. Al dat verdriet. Mijn maag krimpt in elkaar. Ik knoop mijn natte sjaaltje eerst à la Roodkapje om mijn hoofd en niet veel later op zijn Bruce Lee’s, recht over mijn voorhoofd. Shit! Wat als ik een zonneslag heb en dat het einde van mijn camino betekent?

Gelukkig komt er een einde aan de kruisjes en zie ik godzijdank een platte steen die groot genoeg is voor twee. We gaan erop zitten en geven elkaars drankfles aan. Ik drink even maar mijn maag rispt op en ik proef een zure smaak in mijn mond. Ik zeg tegen Matis dat ik misschien zal moeten overgeven. Hij trekt zijn neus op en smeekt me om dat niet te doen. Na vijf minuten rust, trekt het misselijk gevoel weg. Nu we de snelweg oversteken, wat trouwens levensgevaarlijk is. Raar dat het pad hier verderloopt aan de overkant, maar we moeten! Besef ik dat hoe verder we wegwandelen van de kruisjes, hoe beter ik me terug begin te voelen. Ik werd gewoon letterlijk ziek van de zware energie op die griezelige kruisweg.

Vandaag geeft de camino het traject weer niet cadeau. Elke etappe gaat beter, maar het blijft loodzwaar voor mij. Vooral die laatste loodjes blijven enorm moeilijk. Terwijl Matis nog fris en fruitig rondhuppelt, sleep ik mezelf als een zwetend, stinkend en mankend hoopje ellende over het pad. Je ziet in de verte het dorpje of de stad waar je gaat slapen en opeens is je lijf er helemaal klaar mee. Er gaat een soort alarmcode rood af en binnen de tien seconden is je energievat af. Ik heb het keer op keer zo vlak voor de finish, dat ik me gewoon op de grond wil gooien om nooit meer op te staan.

LO VE LO VE

Navarrete geeft een mistroostig uitzicht vanaf hier. Dat helpt natuurlijk ook al niet. Ik voel mezelf emotioneel en opstandig worden. Ik moet aan mijn ouders denken. Mi Madre en Mi Padre, die er wél voor me waren. Voor hen en voor hen alleen stap ik deze laatste kilometers. Omdat ze er waren, omdat ze er altijd zijn geweest en omdat ze er altijd zullen zijn. Omdat, als ik ze bel, ze er altijd staan. Om te helpen, om Matis op te vangen of om samen iets leuks te doen. Met mijn twee ouders in gedachten sleep ik mezelf verder als opeens een tractor met aanhangwagen de weg komt opgedraaid. Ik vind het wat vreemd dat zijn aanhanger twee nummerplaten heeft dus lees ik ze één voor één hardop. LO VE staat er links en rechts staat er ook LO VE. Dit kan toch niet waar zijn. Ik kijk opnieuw en jawel het staat er echt. Ik besluit dat de eerste LO VE voor Mi Madre is en de tweede LO VE is voor Mi Padre. Dit mooie signaal maakt dat ik mijn tranen van ellende net op tijd weet in te slikken en op een sukkeldrafje dit slapende dorp inloop, op zo’n twintig meter achter Matis die overduidelijk nog niet aan het einde van zijn latijn is, ook al hebben we meer dan tien uur gewandeld vandaag. Het dorpje is zo desolaat als Deadwood in South Dakota. De opgedroogde takkenbossen rollen hier nog net niet door de straten, maar het scheelt echt niet veel. De meeste huizen staan bijna op instorten. Door een open raam horen we twee mensen ruzie maken en schelden. Wat een welkom!

The lonely shepperd

Omdat we ons net twee uitgedroogde pruimen voelen, stoppen we bij het eerste café dat we tegenkomen. Het heet El Patio. Maar ik geraak zelfs niet tot op de patio, ik weet me nog net op een kruk aan de bar te hijsen, Matis doet zelfs de moeite niet om zijn rugzak af te doen. Hij heeft dorst. Eens je neerzit voel je de moeheid nog tien keer harder. Hij bestelt een Aquarius en ik een Aqua con gaz. De drankjes komen in een groot glas met ijs en een citroentje. Als een alcoholicus die aan zijn eerste pint van de dag begint, graai ik met trillende handen naar het glas. Ik neem gulzig een slok en moet dan heel erg met mezelf -en de toestand waarin ik me bevind- lachen. Ik dacht die camino wel even klein te krijgen, maar het is eerder omgekeerd, zie me hier zitten, het lijkt erop dat die camino mij hier al op mijn knieën heeft. Tegen sneltempo!

De cafébazin raadt ons de Albergue pal achter de hoek aan. Die is erg goed, zegt ze. Ik zou haar niet durven tegenspreken. Met mijn laatste krachten sleep ik me erheen. Matis kan alleen maar lachen met mijn gesukkel.  De man begrijpt door welke beproevingen ik hier ga, of beter gezegd, hij ruikt het. Hij geeft ons een kamer met tien bedden waar nog geen andere pelgrims liggen. We hebben een privé badkamer en omdat het al heel laat is wordt ons vermoeden binnen het uur bevestigd. Er komen geen snurkers bij vannacht. We hebben de kamer voor ons alleen!

Er barst een lelijk onweer uit dus lopen we nog geen honderd meter van onze slaapplaats weg en stappen we, na een douche en een siësta, de bar binnen die we het eerst tegenkomen. Ze ligt op een gezellig pleintje vlakbij de kerk. Matis loopt de houten tafeltjes voorbij en neemt plaats aan de toog. Ik vind het prima. We zien dat ze hier kleine hapjes tentoonstellen. Pinchos heten ze. Ze zien er verdomd smakelijk uit. We overleggen snel en met weinig woorden dat we eerst enkele kleine hapjes zullen bestellen als voorgerecht en dan daarna een hoofdgerecht. Na een dag hard labeur bestel ik er een glas Rioja bij, je moet dat hier toch eens gedronken hebben! De tranen komen pas als ik mijn eerste hapje proef en het wegspoel met een slok wijn.

‘Waarom zit je nu weer te wenen, mama?’ Matis snapt er niks van.

‘Dat eten! Dat eten! Matis dat is niet normaal. Hoe lekker is dat hier?’ Mijn hart barst gewoon helemaal open van deze eerlijke echte authentieke keuken. Verse ingrediënten, fantastische combinaties, smaken die je betoveren. De kokkin komt uit de keuken en zet het ene na het andere gerechtje bij in de glazen kastjes die op de bar staan.

‘Fantastico!’ Ik breng mijn vingers in een rondje naar mijn mond en zie haar glunderen. Ze wordt zelfs een beetje rood. De wijn is rond en fruitig en zwaar en past perfect met de in een krokant jasje gestoken courgette waar zoute ham en een vleugje kaas tussen gerold zitten. Er is ansjovis met olijven en zoete paprika, in olijfolie gebakken vers brood met homemade krabsla waar oranje lompviseitjes de eetbare versiering vormen.

‘Mama, zie hier ligt zeker honderd gram krab op dat toastje.’ Gilt Matis.

‘Ik weet het, ik weet het, dit is fantastisch.’ Mompel ik met mijn mond nog vol.

Wij eten als twee uitgehongerde beren en blijven pinchos bestellen en verorberen tot we beseffen dat we voorgerecht en hoofdgerecht en dessert aan hapjes naar binnen hebben gewerkt. We nemen de tonijn, de tortilla, nog eens de krab, de houmous, kortom, er blijft niet veel over dat we niet proeven. De mensen van het restaurant vinden ons geweldig. Een Aziatische pelgrim die zich voorstelt als Quintn zet zich naast ons en Matis beveelt hem onmiddellijk zijn hoofdgerecht te schrappen om voluit voor de pinchos te gaan. Hij kijkt naar onze glunderende gezichten en neemt onmiddellijk de enige juiste beslissing.

‘Ik kan gelukkig sterven.’ Besluit ik na deze maaltijd die de miserie van de voorbije dagen helemaal goedmaakt. Tot hier toe heb ik bijna geen hap door mijn keel gekregen maar dit is het beste wat ik hier al heb gehad – en misschien in lange tijd ga krijgen. Tenzij ik de kokkin laat inpakken en mee naar huis neem. Daar heb ik eigenlijk wel veel zin in!

Vergeet Napels, kom hier eten en sterf gelukkig!

De frisse avondbries komt onze privékamer ingewaaid. Ze heeft de klanken bij van The Lonely Sheperd. Onder het deuntje van zachte panfluiten vallen wij vredig in slaap.

***